ECLI:NL:GHAMS:2016:5651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-001587-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van (ex-)vriendin met verwerping van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn (ex-)vriendin. De tenlastelegging omvatte twee incidenten van mishandeling, waarbij de verdachte op 27 december 2015 en 10 februari 2016 zijn levensgezel heeft mishandeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 december 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden op basis van noodweer, omdat de aangeefster hem eerst zou hebben geslagen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet uit noodzakelijke verdediging heeft gehandeld, maar uit boosheid na de klap van de aangeefster. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als voldoende overtuigend beschouwd en heeft het beroep op noodweer verworpen. De verdachte is gedeeltelijk vrijgesproken van de mishandeling van zijn levensgezel, omdat niet bewezen kon worden dat de mishandeling plaatsvond terwijl zij nog een relatie hadden. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001587-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-034191-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
ter terechtzitting door de verdachte opgegeven postadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 december 2015 te Purmerend (zijn levensgezel), [naam] , heeft mishandeld door deze eenmaal of meermalen (met kracht) - aan de haren te trekken en/of - tegen het lichaam te duwen en/of te schoppen en/of - (met de tot vuist gebalde) hand(en) op/tegen de arm/schouder, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen;
2:
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Purmerend (zijn levensgezel), [naam] , heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) - aan de haren van die [naam] te trekken en/of - (met de tot vuist gebalde) hand(en) in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [naam] , te slaan en/of te stompen en/of - de (linker)hand van die [naam] op haar rug te draaien en/of - de (boven)arm van die [naam] vast te pakken en/of (vervolgens) die [naam] (naar achteren) te duwen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een gedeeltelijk andere bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde en een andere straf komt dan de politierechter.

Nadere bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat weliswaar voldoende wettig bewijs aanwezig is, maar dat de verklaringen van zowel aangeefster [naam] als getuige [getuige] , nu zij vriendinnen van elkaar zijn, onvoldoende overtuigend zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte en [naam] op 27 december 2015 op straat een woordenwisseling hadden, waarna de verdachte [naam] aan haar haren heeft getrokken, haar heeft geslagen en heeft geduwd. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat [naam] en de getuige [getuige] hebben samengespannen in een complot tegen de verdachte.
Het hof verwerpt het verweer.

Nadere bewijsoverweging feit 2

De raadsman heeft primair betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte zich gerechtvaardigd verdedigde, nu aangeefster [naam] hem in zijn gezicht sloeg en zijn duim hardhandig vastpakte. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde voor zover inhoudende dat de mishandeling zou zijn gericht tegen zijn ‘levensgezel’, aangezien de verdachte en [naam] op 10 februari 2016 geen relatie meer hadden.
Het hof verwerpt het primaire verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Indien door de verdediging een beroep op noodweer is gedaan, dient het hof allereerst vast te stellen of het de feiten en omstandigheden die aan het beroep ten grondslag zijn gelegd aannemelijk acht.
In dat kader stelt het hof voorop dat het uitgaat van de eerste verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie, waarin hij heeft verklaard dat zijn duim kennelijk door [naam] is vastgepakt nadat hij haar een duw heeft gegeven. Gelet op deze feitelijke gang van zaken kan een beroep op noodweer niet slagen nu het vastpakken van de duim door [naam] heeft plaatsgevonden na de aan de verdachte tenlastegelegde handelingen.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens op basis van de stukken van het dossier acht het hof evenwel wel aannemelijk dat [naam] de verdachte voorafgaand aan het hem verweten gedrag een klap in zijn gezicht heeft gegeven. Naar het oordeel van het hof was hiermee sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Vervolgens dient het hof vast te stellen of de gedraging van de verdachte geboden was voor de noodzakelijke verdediging, waarbij allereerst de vraag dient te worden beantwoord of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was. Het hof beantwoordt die vraag op grond van het navolgende ontkennend.
De verdachte heeft verklaard dat de klap die hij van [naam] kreeg geen pijn deed, maar dat hij in reactie daarop echt boos werd en haar toen heeft weggeduwd. Hieruit volgt dat de verdachte niet uit noodzakelijke verdediging heeft gehandeld, maar uit boosheid omdat hij was geslagen. Gelet daarop komt naar het oordeel van het hof de verdachte geen beroep op noodweer toe.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2 met betrekking tot ‘levensgezel’
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte hetgeen onder 2 is ten laste gelegd ten aanzien van zijn levensgezel heeft begaan, in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard dat [naam] en hij sinds januari 2016 uit elkaar waren. De verdachte zal daarom van dit bestanddeel worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 27 december 2015 te Purmerend zijn levensgezel, [naam] , heeft mishandeld door deze aan de haren te trekken en tegen de arm of schouder te slaan.
2:
hij op 10 februari 2016 te Purmerend [naam] heeft mishandeld door met kracht de bovenarm van die [naam] vast te pakken en vervolgens die [naam] naar achteren te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met een lagere straf dan de straf die door de politierechter is opgelegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de explosieve aard van de toenmalige relatie tussen de verdachte en de aangeefster. Voorts heeft de raadsman verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft na lange tijd werk en zijn vriendin is in verwachting van hun kind. Tot slot acht de raadsman een onvoorwaardelijke taakstraf is niet passend gelet op de aard van het feit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [naam] , waarbij de eerste mishandeling plaatsvond terwijl zij nog een affectieve relatie met elkaar hadden. De verdachte heeft daarbij onaanvaardbaar geweld gebruikt. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn gedrag voorrang gegeven aan de directe uiting van zijn frustraties en emoties en heeft niet geprobeerd de ontstane conflicten op fatsoenlijke wijze op te lossen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2016 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op eenvoudige mishandeling vermelden deze oriëntatiepunten per delict een geldboete van € 500,-. Als de mishandeling enig letsel ten gevolge heeft gehad, vermelden deze oriëntatiepunten per delict een geldboete van € 750,-. Gelet op de draagkracht van de verdachte ziet het hof geen ruimte een geldboete aan hem op te leggen. Op grond van de oriëntatiepunten komt het hof echter wel tot een enigszins lagere straf dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en de politierechter in eerste aanleg heeft opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2016.