ECLI:NL:GHAMS:2016:5632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
23-003227-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake belediging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van opzettelijke belediging van een garderobemedewerkster door haar in het gezicht te spugen op 17 januari 2015 te Haarlem. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat de vordering zoals bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering ontbrak. Het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de eisen en verwierp de stellingen van de raadsman. Het hof heeft de camerabeelden van het incident bekeken en vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bespuugd. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof achtte de bewijsvoering voldoende. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan eenvoudige belediging. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, die het hof in hoger beroep handhaafde, met de mogelijkheid van 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan mee in de beslissing.

Uitspraak

parketnummer: 23-003227-15
datum uitspraak: 10 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-048156-15 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 juni 2016, 27 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2015 te Haarlem opzettelijk [naam] in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigend door haar in/tegen/op het gezicht, althans het lichaam, te spugen, althans feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van hetgeen door de raadsman is aangevoerd

De raadsman heeft gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat zich in het procesdossier met betrekking tot de camerabeelden geen vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering bevindt. Hij heeft aangevoerd dat zijn cliënt ‘daardoor is getroffen indien het hof mocht aannemen dat deze op de beelden te zien is’ en heeft benadrukt dat hij aan een en ander in eerste aanleg een bewijsuitsluitingsgrond heeft verbonden.
Het hof verwerpt de stellingen van de raadsman en overweegt dat hetgeen de verdediging in deze zaak betrekking tot het verzuim van vormen op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet voldoet aan de eisen die aan de inrichting van dergelijke verweren worden gesteld, zodat het hof hierop niet uitdrukkelijk zal responderen.
De raadsman heeft het hof voorts verzocht de verdachte vrij te spreken bij gebrek aan wettig bewijs op de grond dat de verdachte het hem tenlastegelegde ontkent en dat de bewezenverklaring niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de beveiligingsbeelden en de herkenning van de aangeefster, omdat op de beelden niet is te zien dat er gespuugd wordt en omdat de herkenning drie weken later (het hof begrijpt: drie weken na het incident) plaatsvond.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [naam] heeft verklaard dat zij op 17 januari 2014 omstreeks 22.45 uur als vrijwilliger werkzaam was bij de garderobe van het Patronaat te Haarlem, dat door een man met een gezet postuur vanuit het niets een bierviltje werd gegooid dat op haar hoofd terecht kwam en dat de man vervolgens in haar gezicht spuugde.
De verdachte heeft verklaard dat hij het Patronaat die avond heeft bezocht, dat hij zijn jas heeft gehaald bij de garderobe en dat hij er kort daarop door een bewaker op is aangesproken dat hij zou hebben gespuugd. Hij heeft echter ontkend een bierviltje te hebben gegooid en te hebben gespuugd.
Het hof heeft de camerabeelden van het incident ter terechtzitting in hoger beroep bekeken en vastgesteld dat daarop een man is te zien die een beweging met zijn hoofd maakt die op spugen lijkt. Vervolgens is te zien dat de aangeefster direct na die laatste beweging van de man een reactie vertoont waarbij zij in elkaar duikt.
Verder is in het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 7 februari 2015 gerelateerd dat op de beelden is te zien dat de man enigszins zijn mond tuut en zijn nek strekt. Op grond van deze feiten en omstandigheden staat voor het hof buiten redelijke twijfel dat de man die op de beelden is te zien de aangeefster heeft bespuugd.
Ook staat vast dat de verdachte deze man geweest is nu de verbalisant blijkens bovenvermeld proces-verbaal heeft herkend als de verdachte. Daarbij merkt het hof nog op dat het hof op de terechtzitting in hoger beroep eveneens gelijkenissen heeft geconstateerd tussen de man die op de beelden is te zien en de verdachte, zoals hij op de foto die op pagina 11 van het dossier is opgenomen naar voren komt. Dit geldt in het bijzonder voor de kaalheidsverschijnselen op het bovenop het hoofd. Tot slot is in aanmerking genomen dat is gesteld noch aannemelijk is geworden dat de verdachte of de aangeefster die avond onenigheid hebben gehad met enige derde. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet heeft gespuugd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2015 te Haarlem opzettelijk [naam] in haar tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door haar in/tegen het gezicht te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een garderobemedewerkster van een uitgaansgelegenheid zonder enige kenbare reden of aanleiding in het gezicht gespuugd. Dit is een ergerlijk feit dat voor de betrokken persoon buitengewoon grievend is en als respectloos en zeer onsmakelijk pleegt te worden ervaren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, ook ter zake van een soortgelijk feit. Dit wordt in zijn nadeel gewogen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Hierin ligt besloten dat het hof, anders dan de raadsman, geen aanleiding ziet om de verdachte in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 november 2016.