ECLI:NL:GHAMS:2016:5608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
23-001468-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal met betrekking tot een tas in een horecagelegenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 april 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in Roemenië in 1984, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en stond terecht voor diefstal van een tas met inhoud, die op 24 maart 2016 in Amsterdam was weggenomen. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld, beperkt tot feit 2 van de tenlastelegging, wat betekende dat alleen de vrijspraak van dit feit ter beoordeling van het hof stond.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 november 2016 werd de bewijsvoering besproken. De raadsman van de verdachte betwistte de herkenning van de verdachte op camerabeelden en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verbalisanten, die de verdachte op de beelden herkenden, voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tas had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover dit betrekking had op de vrijspraak van feit 2 en legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden op voor de bewezen verklaarde feiten. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de recidive van de verdachte. Het hof benadrukte dat dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in publieke gelegenheden bevorderen en dat de verdachte zich niets gelegen had gelaten aan de eigendomsrechten van anderen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001468-16
Datum uitspraak: 8 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701572-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak en omvang van het geding

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. In de appelakte heeft de officier van justitie het ingestelde hoger beroep beperkt tot feit 2 van de tenlastelegging.
Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep slechts aan het oordeel van het hof is onderworpen voor zover dit betreft (de vrijspraak van) feit 2.
Het hof zal er daarbij voorts van uitgaan dat het hoger beroep zich indien het hof daaraan toe zal komen, mede uitstrekt tot de gehele strafoplegging.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 2:
hij op of omstreeks 24 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanuit bar [bedrijfsnaam] heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat feit 2 niet bewezenverklaard kan worden. De beelden die ter terechtzitting zijn bekeken, zijn in zoverre onduidelijk dat de verdachte hierop niet herkend kan worden. Er zijn enkele gelaatstrekken te onderscheiden, maar geen kenmerkende. Daarnaast is het volgens de raadsman onduidelijk of op de beelden de desbetreffende tas te zien is. Niet vastgesteld kan worden dat de persoon op de beelden zijn jas over een tas legt. Derhalve kan niet onomstotelijk bewezen worden dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd en moet vrijspraak volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van diefstal van een tas met inhoud in een cafe-restaurant aan de [adres 2] te Amsterdam, (naar het hof begrijpt:) café [bedrijfsnaam]. In deze gelegenheid opgenomen camerabeelden met betrekking tot het tijdstip van de aangegeven diefstal zijn overgedragen aan de politie. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op een fotoafdruk daarvan de verdachte herkend. Op later bekeken filmbeelden zag hij dat deze in het gezelschap was van een vrouw die in uiterlijk, gezicht, haardracht en postuur zeer sterk leek op [medeverdachte]
Ook verbalisant [verbalisant 2] herkende blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2016 de verdachte op camerabeelden die rond het tijdstip van de diefstal werden gemaakt. Ook hij zag dat de verdachte in het gezelschap verkeerde van een vrouw die sterke gelijkenis vertoonde met [medeverdachte] met wie de verdachte tweemaal eerder is staande gehouden. Verbalisant [verbalisant 2] zag op de beelden dat de verdachte zijn jas over de tas van het slachtoffer ([slachtoffer]) legde, zijn glas leegdronk en jas alsmede de daaronder gelegen tas van [slachtoffer] oppakte.
Het hof twijfelt er niet aan dat verbalisanten op de camerabeelden hebben kunnen waarnemen wat zij hebben beschreven. De bevindingen van de verbalisanten zijn naar het oordeel van het hof niet onverenigbaar met de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting van 24 november 2016 in verband met de afgespeelde gedeelten van de videoband. De bevindingen van de verbalisanten worden daarenboven bevestigd door de verklaring bij de politie van [medeverdachte] die de verdachte en haarzelf op de foto-afdrukken in het proces-verbaal van [verbalisant 2] heeft herkend.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2:
hij op 24 maart 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanuit bar [bedrijfsnaam] heeft weggenomen een tas (met inhoud) toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal van een tas in een horecagelegenheid te Amsterdam op 28 maart 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en de verdachte voor het onder feit 2 ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op twee verschillende data schuldig gemaakt aan diefstal van een tas in een horecagelegenheid. Hiermee heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan de eigendomsrechten van anderen en de nietsvermoedende eigenaren die zich aldaar bevonden, overlast bezorgd.
Gelet op de aard van de weggenomen goederen, waaronder paspoort/identiteitspapieren, een portable computer en een fotocamera die nimmer zijn geretourneerd, geldt dit in het bijzonder voor de overlast die is bezorgd aan slachtoffer [slachtoffer]. Ook is aan hem schade berokkend.
Daarbij tekent het hof ten overvloede aan dat het niet toekomt aan een oordeel omtrent de in eerste aanleg ingediende vordering tot schadevergoeding nu deze vordering door de politierechter niet-ontvankelijk is verklaard en de benadeelde partij zich niet opnieuw in hoger beroep heeft gevoegd zodat het bepaalde in artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering hieraan in de weg staat.
Feiten als de onderhavige bevorderen, ook bij anderen dan de rechtstreeks betrokkenen, gevoelens van onveiligheid in publieke gelegenheden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof zal bij de straftoemeting als uitgangspunt nemen dat voor feit 1 een strafoplegging van twee maanden, als opgelegd door de rechtbank, passend en geboden is te achten. Hoewel, gelet op de ernst van het feit, een hogere straf voor dit feit denkbaar was geweest zal het hof als uitgangspunt voor feit 1 hiermee volstaan, mede gelet op de omstandigheid dat de bezwaren van het openbaar ministerie bij het instellen van het hoger beroep niet zagen op de hoogte van de straf.
Het hof acht, alles afwegende, voor beide feiten tezamen, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op de ernst van de feiten alsmede de omstandigheid dat sprake is van recidive, kan niet worden volstaan met een lagere straf dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dat wil zeggen ten aanzien van de vrijspraak van feit 2 en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder feit 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Feiten 1 en 2
Veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. P.C. Kortenhorst en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2016.
mr. J.W. Moors is buiten staat dit arrest te ondertekenen.