i) AquaServa Group B.V. (hierna AquaServa Group) is in 2010 opgericht en is deels als gevolg van inbreng daarvan en voor het overige via diverse (andere) transacties tussen en met de voormalige aandeelhouders van die vennootschappen de aandelen gaan houden in ProCas B.V., AquaServa B.V. en Safe Water Solutions B.V. (hierna ook de vennootschappen), die zich bezighielden met het beheer van drinkwaterinstallaties en de technische advisering daaromtrent. Enig aandeelhouder van Aqua Serva Group is sinds medio 2012 [P.] B.V. (hierna [P.] ), bestuurder en enig aandeelhouder van [P.] is [S.] (hierna [S.] ).
(ii) Tot begin 2010 werden de aandelen in de vennootschappen gehouden door Meervoud Management B.V. (hierna Meervoud Management), [R.] B.V. (hierna [R.] ), [G.] Beheer B.V. (hierna [G.] Beheer) en T.C.W.F. Beheer B.V. (hierna T.C.W.F. Beheer). Meervoud Management en [R.] hebben hun aandelen in de vennootschappen in AquaServa Group ingebracht (tegen onder meer verkrijging van aandelen in de laatstbedoelde vennootschap), [G.] Beheer en T.C.W.F. Beheer hebben hun aandelen aan AquaServa Group verkocht.
iii) In het kader van de onder ii vermelde transacties heeft AquaServa Group aan [R.] (die haar aandelen inbracht), een bedrag van € 650.000,- in contanten betaald en aan [G.] Beheer en T.C.W.F. Beheer voor de overdracht van de aandelen in de vennootschappen een bedrag van € 2,2 miljoen. Deze betalingen zijn door AquaServa Group gefinancierd met een krediet bij Rabobank.
(iv) B&B houdt zich bezig met administratieve dienstverlening, controle en
samenstelling van jaarrekeningen en fiscale adviezen. [geïntimeerde 2] is registeraccountant bij
B&B en tevens bestuurder van deze vennootschap. [geïntimeerden] hebben van 2006 tot en met 2012 in opdracht van AquaServa Group en/of de vennootschappen accountancy- en administratiewerkzaamheden verricht.
accountantsverklaringen met betrekking tot de halfjaarcijfers 2009 afgegeven. In alle drie gevallen is daarbij een beoordelingsverklaring met oordeelsonthouding
verstrekt.
(vi) Vervolgens hebben [geïntimeerden] op 13 januari 2010 een inbrengverklaring ex artikel 2:204a BW opgesteld. In deze inbrengverklaring concluderen [geïntimeerden] dat de door Meervoud Management en [R.] ingebrachte aandelen een waarde hebben die “ten minste gelijk is aan het bedrag van de stortingsplicht” van [P.] , die € 200.000,- beliep.
(vii) Meervoud Management en [R.] (hierna de oud-aandeelhouders)
hebben nadien hun belang in AquaServa Group verkocht aan [P.] : eind 2011
hebben [P.] en [R.] de aandelen van Meervoud Management overgenomen
voor € 200.000 en medio 2012 heeft [P.] [R.] uitgekocht voor € 1,5 miljoen.
(viii) AquaServa Group heeft in augustus 2012 [F.] Accountants &
Consultants (hierna [F.] ) opdracht gegeven na te gaan of een te hoge koopprijs
is betaald voor de overname van de aandelen in de vennootschappen. Het definitieve
rapport van [F.] is op 2 oktober 2012 aan AquaServa Group overhandigd
(ix) Tussen AquaServa Group en/of [P.] en [S.] enerzijds en de oud-aandeelhouders en/of [geïntimeerden] anderzijds zijn nadien diverse procedures gevoerd, die alle gerelateerd zijn aan verschil van mening over de waarde van de door AquaServa Group verkregen aandelen in de vennootschappen.
van het rapport van [F.] en de parameters die destijds bij de berekening van de
waarde ten tijde van de overname zijn gebruikt de waarde van de vennootschappen
per de overnamedatum herberekend in een rapport van april 2014. De conclusie van dit rapport is dat aan de vennootschappen per effectieve overnamedatum geen waarde
toegekend kan worden.
(xi) AquaServa Group, [P.] en de vennootschappen hebben bij de rechtbank
Amsterdam een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerden] waarin zij een verklaring voor recht vorderen dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. AquaServa Group is vervolgens op 14 januari 2015 gefailleerd en op 21 januari 2015 haar dochtervennootschappen.
De curatoren zijn als curator aangesteld. De bodemprocedure is voortgezet.
(xii) Op 5 februari 2014 hebben onder meer [P.] en [S.] een klacht tegen [geïntimeerde 2] ingediend bij de Accountantskamer. Op 23 februari 2015 heeft de Accountantskamer
uitspraak gedaan. Daarbij heeft de Accountantskamer onder meer geoordeeld dat
[geïntimeerde 2] ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat een verklaring van oordeelsonthouding
(ter zake de half jaarcijfers 2009) door de gebruikers ervan in die zin mocht worden
opgevat “dat aan de accountant ook is gebleken dat er geen gronden zijn voor het
afgeven van een verklaring met beperking of een afkeurende verklaring”. Voor dat
laatste was naar het oordeel van de Accountantskamer wel aanleiding, in welk
verband zij onder meer constateert dat in de half jaarcijfers 2009 van de
vennootschappen ten onrechte in 2008 behaalde omzet is meegerekend, alsmede een
aanzienlijk gefactureerd bedrag dat ten tijde van de afgifte van de
onthoudingsverklaring weer was gecrediteerd. Verder is de klacht dat door [geïntimeerde 2] een
ondeugdelijke inbrengverklaring is afgegeven terecht geoordeeld, waarbij de
Accountantskamer heeft overwogen dat [geïntimeerde 2] niet heeft gehandeld overeenkomstig
het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Ook klachten ter
zake het niet (tijdig en volledig) overdragen van het dossier aan de opvolgend
accountant zijn gegrond verklaard, waarbij de Accountantskamer opmerkt dat [geïntimeerde 2]
“zich in deze kwestie allerminst professioneel heeft opgesteld”. De
Accountantskamer oordeelde in gelijke zin over de klacht ter zake schending van de
geheimhoudingsplicht. [geïntimeerde 2] heeft volgens de Accountantskamer in strijd met zijn
geheimhoudingsplicht informatie verstrekt aan (onder anderen) de oud-aandeelhouders.
Een en ander heeft geleid tot de maatregel van tijdelijke doorhaling
voor een periode van zes maanden.
(xiii) [geïntimeerde 2] heeft beroep tegen de uitspraak van de Accountskamer ingesteld. De
mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2016 plaatsgevonden. Bij uitspraak van 23 augustus 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het hoger beroep van [geïntimeerde 2] ongegrond verklaard.
(xiv) Bij vonnis van 16 april 2015 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam [geïntimeerden] veroordeeld aan [P.] en [S.] te betalen een bedrag van
€ 300.000,00 als voorschot op schadevergoeding.
Op 30 juni 2015 heeft dit hof het vonnis bekrachtigd.
(xv) Op 13 januari 2016 heeft de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure
tussen de curatoren en [P.] tegen [geïntimeerden] vonnis gewezen. De rechtbank heeft
onder meer voor recht verklaard dat, bij het samenstellen van de halfjaarcijfers van
ProCas en AquaServa, en bij het afgeven van beoordelingsverklaringen als bedoeld
in artikel 27 onder c van HRA 2400 over deze halfjaarcijfers, [geïntimeerden] jegens
AquaServa Group en [P.] onrechtmatig heeft gehandeld en dat bij het afgeven van
de inbrengverklaring [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Aqua Serva
Group en [P.] . Verder is hij dit vonnis [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot
vergoeding van de schade van AquaServa Group c.s., waaronder ook [P.] valt, als
gevolg van de tekortkomingen en onrechtmatige handelingen, nader op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet.
De rechtbank heeft voorts onder meer beslist dat [geïntimeerden] aan AquaServa Group c.s. de werkelijke proceskosten in het incident ex artikel 843a Rv van de bodemzaak,
inclusief de werkelijke deurwaarders- en IT-kosten voor het leggen en het uitvoeren
van het bewijsbeslag, ten bedrage van € 200.407,73 moet vergoeden.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
(xvi) [geïntimeerden] zijn ter zake van beroepsaansprakelijkheid verzekerd bij NN.
Het polisnummer van de verzekeringsovereenkomst is 93-05865085 met daaraan
toegevoegd polismantel 524-03 (hierna ook de Verzekering). In hoofdstuk 2 (Omschrijving van de dekking) van de polisvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 2 Verzekerd bedrag
De maatschappij vergoedt per aanspraak en per verzekeringsjaar voor alle verzekerden tezamen: