ECLI:NL:GHAMS:2016:5505

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.184.381/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van conservatoire beslagen in kort geding en beoordeling van de eis in de hoofdzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding. De appellante, een naamloze vennootschap, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis waarin conservatoire beslagen waren gelegd door de geïntimeerde, een rechtspersoon naar buitenlands recht. De conservatoire beslagen waren gelegd op 18 mei 2015, met de eis dat de hoofdzaak binnen 14 dagen moest worden ingesteld. De appellante stelde dat de indiening van een 'motion to join' en een 'amended claim form' bij de Londense High Court niet als het instellen van de eis in de hoofdzaak kon worden aangemerkt, vanwege het ex-parte karakter van deze procedures. Het hof oordeelde dat de verzoeken van de geïntimeerde te laat waren en dat de eis in de hoofdzaak niet tijdig was ingesteld. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en verklaarde dat de door de geïntimeerde gelegde beslagen van rechtswege waren vervallen. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.184.381/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank: C/13/595934/KG ZA 15-1302
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 december 2016
inzake
de naamloze vennootschap
[appellante] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[geïntimeerde],
gevestigd op de [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Decker te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 22 december 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde en uitgesproken op 26 november 2015.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 21 september 2016 doen bepleiten, [appellante] door mr. De Groot, voornoemd, alsmede door mr. A.W. van der Veen, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Decker, voornoemd, alsmede door mr. J. van Borssum Waalkes, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de zijde van [geïntimeerde] is bij die gelegenheid een nadere productie in het geding gebracht.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd, kort samengevat, dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen en alsnog haar vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 een aantal feiten vermeld die zij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Door middel van haar eerste grief stelt [appellante] aan de orde dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen en onder 2.9 heeft overwogen, de op 19 november 2014 aanhangig gemaakte procedure slechts Castle (als bedoeld in 3.1 sub ii betrof (en niet ook Globoid, [M.] en [S.] als bedoeld in 3.1 sub i en ii). Het hof zal hiermee in het onderstaande rekening houden. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen deze derhalve ook het hof als uitgangspunt. Rechtsoverweging 3.1 bevat een (sterk) verkorte weergave daarvan, waar nodig aangevuld met andere enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende bestreden feiten.

3.Beoordeling

3.1. (
i) Vimetco N.V. (hierna: Vimetco) is een internationale producent en bewerker
van aluminium en aluminiumproducten gevestigd te Amsterdam.
[appellante] houdt aandelen in Vimetco. Vimetco, [appellante] en Globoid Finance
Establishment (hierna: Globoid) behoren tot de groep van rechtspersonen waarvan
[M.] - direct dan wel indirect - aan het hoofd staat.
(ii) Castle Investment Fund Limited (hierna Castle) en Webinvest Limited
(hierna: Webinvest) zijn rechtspersonen die deel uitmaken van een groep van
rechtspersonen waarvan de heer [S.] (hierna: [S.] ) - direct dan
wel indirect - aan het hoofd staat.
(iii) [geïntimeerde] is een holdingmaatschappij, (al dan niet indirect) gecontroleerd
door [G.] .
(iv) Tussen [geïntimeerde] en (onder meer) Castle, Globoid en [appellante] zijn geschillen ontstaan die hun oorsprong vinden in een op of omstreeks 22 april 2010 gesloten overeenkomst in het kader waarvan Webinvest aan Globoid tot een totaalbedrag van USD 200 miljoen gelden heeft verstrekt, alsmede in een op 23 april 2010 door [geïntimeerde] aan Webinvest verstrekte geldlening.
( v) Op 19 november 2014 is [geïntimeerde] een procedure tegen Castle gestart voor de Chancery Division of the High Court of Justice of England and Wales (hierna: de Engelse procedure).
In deze procedure vordert [geïntimeerde] onder meer dat de High Court alle bevelen
en maatregelen uitvaardigt die hem passend voorkomen om te bewerkstelligen dat
partijen in de situatie zullen worden hersteld zoals deze zou zijn geweest indien de
tussen hen gesloten transacties niet zouden zijn aangegaan, en/of bevelen en maatregelen uit te vaardigen ter bescherming van de belangen van [geïntimeerde] als benadeelde. Voorts vordert [geïntimeerde] vergoeding van de door haar geleden schade.
(vi) Op 22 april 2015 heeft [geïntimeerde] de Engelse rechter verzocht om (onder meer)
[appellante] te mogen toevoegen in de Engelse procedure (
motion tot join), hetgeen haar is toegestaan bij beslissing van 8 mei 2015. Op 11 mei 2015 heeft [geïntimeerde] haar gewijzigde eis (
amended claim form), met vorderingen jegens [appellante] bij de Engelse rechter ingediend.
(vii) Na daartoe op 18 mei 2015 verlof te hebben verkregen heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellante] op 18 mei 2015 conservatoir derdenbeslag gelegd op alle aandelen die
[appellante] houdt in Vimetco en op tegoeden onder ABN Amro bank, ING
Bank en SNS Bank. In het beslagrekest is de vordering van [geïntimeerde] op [appellante]
begroot op € 169.900.000,- (inclusief rente en kosten). Het betreft (onder
meer) een schadevergoedingsvordering op grond van benadeling van [geïntimeerde] als
schuldeiser.
In het beslagrekest heeft [geïntimeerde] verzocht om een termijn van 30 dagen te
bepalen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak met de motivering dat zij
voornemens is om op een termijn van maximaal een maand [appellante] op te roepen
om te verschijnen in de reeds aanhangige Engelse procedure. De
voorzieningenrechter heeft de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak
bepaald op 14 dagen.
(viii) [geïntimeerde] heeft op 19 augustus 2015 de Engelse rechter verzocht de (wettelijke) termijn waarbinnen tot betekening van de
amended claim formdiende te worden overgegaan te verlengen. Zij heeft vervolgens tot 1 januari 2016 de tijd gekregen om de
amended claim formaan (onder meer) [appellante] te betekenen.
(ix) Op 2 september 2015 heeft [geïntimeerde] een verzoek bij de High Court ingediend om de de
amended claim formaan [appellante] buiten de Engelse jurisdictie te mogen betekenen. De Engelse rechter heeft op 15 december 2015 en 7 januari 2016 beslissingen genomen (een
ordergegeven) waarbij toestemming is verleend [appellante] buiten de Engelse jurisdictie te dagvaarden en om [S.] als gedaagde in de procedure toe te voegen. Voorts is de periode voor betekening verlengd tot 1 november 2016.
( x) De
amended claim formis op 21 januari 2016 aan [appellante] betekend.
3.2.
[appellante] vordert in dit geding naast opheffing van na te melden beslagen dat wordt verklaard dat de door [geïntimeerde] op 18 mei 2015 ten laste van [appellante] onder ABN Amro, ING en SNS Bank gelegde derdenbeslagen van rechtswege zijn vervallen, subsidiair dat [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld om een mededeling van die strekking aan genoemde banken te doen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in hoger beroep met negen grieven op.
3.3.
De grieven 2 en 3 hebben betrekking op de verwerping door de voorzieningenrechter van het standpunt van [appellante] dat de beslagen op de voet van artikel 700 lid 3 laatste zin Rv zijn vervallen wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4.
Bij het geven van verlof tot het leggen van de onderhavige beslagen is door de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na de beslaglegging diende te zijn ingesteld (en is deze niet ingegaan op het verzoek van [geïntimeerde] om deze termijn op 30 dagen te stellen).
De beslagen zijn gelegd op 18 mei 2015, de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak verliep derhalve op 2 juni 2015. Vaststaat dat van deze termijn geen verlenging is verzocht.
In het bestreden vonnis is overwogen dat, anders dan ter gelegenheid van het verlenen van het beslagverlof kennelijk tot uitgangspunt heeft gestrekt (zie in dit verband ook de tekst artikel 700 lid 3 Rv, die aanvangt met “Tenzij”), de eis in de hoofdzaak ten tijde van het verlenen van het beslagverlof en de daarop gevolgde beslagleggingen reeds was ingesteld. Hiervoor achtte de voorzieningenrechter redengevend dat [geïntimeerde] op 22 april 2015 de Engelse rechter heeft verzocht om (onder meer) [appellante] als gedaagde toe te mogen voegen (de zogenoemde
motion to join) in de voor de High Court te Londen tegen Castle aanhangige procedure, waarna [geïntimeerde] – nadat dit verzoek op 8 mei 2015 was toegewezen – op 11 mei 2015 een gewijzigde eis (
amended claim form), met vorderingen jegens [appellante] bij de rechter heeft ingediend.
Niet in geschil is dat [geïntimeerde] , na indiening van de
amended claim form,naar aanleiding van een door haar op 19 augustus 2015 gedaan verzoek, van de Engelse rechter tot 1 januari 2016 de tijd heeft gekregen om deze aan de betrokken partijen, waaronder [appellante] , te betekenen en dat deze termijn nadien verlengd is tot 1 november 2016.
3.5.
Vast staat dat de hiervoor beschreven door [geïntimeerde] genomen stappen een
ex partekarakter hadden en dat [appellante] daarin niet was betrokken c.q. formeel daarvan in kennis was gesteld. Een en ander kon zich derhalve in beginsel geheel aan haar waarneming onttrekken en behoefde er uiteindelijk ook niet toe te leiden in de Engelse procedure daadwerkelijk tot dagvaarding c.q. tot betekening van de
amended claim formwerd overgegaan.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 2 september 2015 een (eveneens
ex parte) verzoek bij de High Court ingediend om de reeds besproken
amended claim formaan [appellante] te mogen betekenen, dit omdat die betekening diende plaats te vinden buiten de Engelse jurisdictie. Daarop heeft de Engelse rechter op 15 december 2015 en 7 januari 2016 beslissingen genomen (een
ordergegeven) en is op 21 januari 2016 de
amended claim formaan [appellante] betekend.
3.6.
De hier beschreven gang van zaken laat geen andere conclusie toe dan dat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld.
Voor zover, mede gelet op het Engelse procesrecht, al niet de betekening van de
amended claim formaan [appellante] op 21 januari 2016 als het tijdstip van het instellen van de eis in hoofdzaak heeft te gelden (zoals [appellante] onder overlegging van een legal opinion van Queen’s Counsel [H.] betoogt) is dit tijdstip in ieder geval niet vroeger gelegen dan op 2 september 2014, toen aan de High Court het verzoek werd gedaan om de
amended claim formin het buitenland te mogen betekenen, met welke betekening uiteindelijk de procedure tegen [appellante] is ingeleid. De daaraan voorafgaande
motion to joinen indiening van de
amended claim formzijn aan te merken als voorbereidingshandelingen teneinde [appellante] in rechte te kunnen betrekken (voor zover de onderhavige materie betreft vergelijkbaar met het verzoek om een partij in vrijwaring te mogen oproepen) en voldoen daarmee niet aan hetgeen in artikel 700 lid 3 is bepaald. [geïntimeerde] heeft weliswaar op haar beurt een
legal opinionvan [O.] , eveneens Queen’s Counsel, alsmede een verklaring van [A.] , solicitor, overgelegd waarin deze betogen dat de procedure naar Engels recht met de indiening van de
amended claim formjegens [appellante] aanhangig was, doch het
ex partekarakter daarvan staat eraan in de weg dat dit in het licht van de betrokken belangen van de beslagdebiteur, (naar Nederlands recht) als het instellen van de eis in hoofdzaak wordt aangemerkt. In dit verband is ook van betekenis dat, zoals [appellante] bij pleidooi heeft aangevoerd, volgens de
Practice Direction(19A, par. 3.3) van de
English civil Procedure Rules “A new defendant does not become a part to the proceedings until the amended claim form has been served on him”.
Van [geïntimeerde] mocht met het oog op de betrokken belangen van [appellante] als beslagdebiteur zonder meer worden verlangd dat zij op de wijze als in artikel 700 lid 3 Rv voorzien de eventuele onmogelijkheid om [appellante] tijdig in een hoofdzaak te betrekken door middel van een verzoek om uitstel aan rechterlijke toetsing onderwierp en, indien het verzoek door de voorzieningenrechter werd gehonoreerd, aan [appellante] daarvan mededeling deed.
De geldende opvatting dat het begrip “eis in de hoofdzaak” ruim moet worden uitgelegd ziet op de procedurele context waarin die eis kan worden ingesteld (bijvoorbeeld als eis in reconventie of ter verificatievergadering) en het soort procedure dat als hoofdzaak kan gelden (bijvoorbeeld een arbitrage of kort geding). Het aan de rechter voorleggen van
motion to joinen het bij deze indienen van de
amended claim formgaat echter aan het daadwerkelijk (op voor deze kenbare wijze) in rechte betrekken van de gedaagde partij vooraf en voldoen daarmee niet aan het vereiste van artikel 700 lid 3 Rv.
3.7.
Dit brengt reeds mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Ook de grieven 8 en 9 slagen. Bij een verdere bespreking van de grieven heeft [geïntimeerde] onvoldoende belang. Nu de beslagen zijn vervallen komt het hof aan de beoordeling of deze voor opheffing op de voet van artikel 705 Rv in aanmerking komen niet toe.
Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. De vordering van [appellante] inhoudende dat wordt verklaard dat de door [geïntimeerde] gelegde beslag van rechtswege is vervallen zal op na te melden wijze worden toegewezen; de aard van het onderhavige geding (waarin het hof weliswaar in kort geding doch als beslagrechter is geadieerd) staat daaraan niet in de weg.
Voor een verbod aan [geïntimeerde] om beslagen te leggen ten laste van [appellante] voor dezelfde vordering zonder daaraan voorafgaand [appellante] te (doen) horen ziet het hof onvoldoende aanleiding.
[geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, zoals gevorderd met nakosten en rente.

4.Beslissing

Het hof
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verstaat dat de door [geïntimeerde] ten laste van [appellante] onder ABN Amro Bank N.V., ING Bank N.V. en SNS Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslagen van rechtswege zijn vervallen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 707,19 aan verschotten en op € 816,- voor salaris in eerste aanleg en tot op heden op € 795,84 aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris in hoger beroep en voorts op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot, in geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum van dit arrest dan wel (indien later gelegen) na de datum waarop betaling had dienen plaats te vinden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, mr. J.M. de Jongh en J.G. Sijmons en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 december 2016.