ECLI:NL:GHAMS:2016:55

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200.167.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot onjuiste betekening en vertegenwoordiging

In deze zaak heeft klager een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij hij de gerechtsdeurwaarder verwijt dat hij opzettelijk een exploot verkeerd heeft betekend en dat het exploot door een ander is betekend, wiens naam niet in het exploot stond. De klacht betreft een exploot dat op 6 mei 2004 is betekend, waarin de gerechtsdeurwaarder stelde dat er op het adres waar de betekening plaatsvond geen brievenbus aanwezig was, wat volgens klager onjuist was. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft in een eerdere beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet met betrekking tot één klachtonderdeel en het verzet gegrond verklaard voor het overige. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak op 29 oktober 2015 heeft het hof kennisgenomen van de stukken van het geding en de pleitnota's van beide partijen. Klager heeft betoogd dat de gerechtsdeurwaarder niet op het erf is geweest en dat de betekening niet rechtsgeldig was. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd en gesteld dat klager te laat was met het indienen van zijn klacht. Het hof heeft overwogen dat de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn voor het indienen van een klacht voorschrijft, maar dat een termijn van drie jaar als redelijk wordt beschouwd. Het hof concludeert dat klager vóór 6 juni 2011 op de hoogte was van de gedragingen van de gerechtsdeurwaarder en verklaart klager niet-ontvankelijk in beide klachtonderdelen.

De beslissing van het hof is op 12 januari 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de bestreden beslissing is vernietigd en klager in beide klachtonderdelen niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.167.260/01 GDW
nummer eerste aanleg : 650.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 januari 2016
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A.L. van Emden , advocaat te 's-Gravenhage .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 30 maart 2015 een beroepschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 3 maart 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:54). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet met betrekking tot één klachtonderdeel en voor het overige het verzet gegrond verklaard, de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ontvankelijk verklaard en de klacht ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 mei 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2015. Klager en de gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Volgens een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie heeft klager van 17 augustus 2000 tot en met 7 april 2005 op het adres [adres] gewoond.
3.2.
Blijkens het daarvan opgemaakte exploot heeft de gerechtsdeurwaarder op 6 mei 2004 de stuiting van de verjaring van een vordering tot betaling van dwangsommen aan klager betekend. Het exploot vermeldt over het adres waar het exploot is gedaan:
“(…) [adres] , aldaar aan dit adres mijn exploot doende, en afschrift hiervan, latende aan:
--------------------------------------------------------------------------------------------------- voormeld adres in een gesloten envelopmiddels toezending per post met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelatenen er geen brievenbus aanwezig was
De dikgedrukte delen uit het citaat zijn met de hand op het exploot geschreven.

4.Standpunt van klager

De klacht van klager houdt in dat de gerechtsdeurwaarder:
a. het exploot op 6 mei 2004 opzettelijk verkeerd heeft betekend. Ten onrechte heeft de gerechtsdeurwaarder in het exploot vermeld dat er op het adres [adres] geen brievenbus aanwezig was, terwijl dit wel het geval was;
b. het exploot op 6 mei 2004 door een ander heeft laten betekenen, wiens naam niet in het exploot stond. De gerechtsdeurwaarder is zelf niet op het erf geweest, terwijl zijn naam wel in het exploot was vermeld.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De voorzitter van de kamer heeft de op 6 juni 2014 bij de kamer ingediende klacht bij beslissing van 19 augustus 2014 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen omdat de klacht reeds in een eerdere tuchtprocedure zou zijn behandeld. Klager heeft tegen die beschikking van de voorzitter verzet ingesteld. Bij de beslissing waarvan beroep heeft de kamer ten aanzien van klachtonderdeel b. klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat klager te laat was met dit onderdeel van de klacht. Nu de kamer een inhoudelijke beslissing heeft gegeven over dit onderdeel van de klacht, gaat het hof ervan uit dat de kamer heeft bedoeld het verzet ook met betrekking tot dit klachtonderdeel gegrond te verklaren maar klager in zoverre niet ontvankelijk te verklaren in zijn klacht (wegens termijnoverschrijding). Dat betekent dat beide onderdelen van de klacht in hoger beroep aan de orde kunnen komen.
6.2.
Het meest verstrekkende verweer van de gerechtsdeurwaarder houdt ten aanzien van beide onderdelen van de klacht in dat geldt dat deze te laat zijn ingediend. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
6.3.
De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder ten aanzien van zijn handelen of nalaten moet worden ingediend, maar het is vaste rechtspraak dat een termijn van drie jaar als redelijk wordt aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder voert aan dat het klager al in 2004/2005 bekend was dat in het onderhavige exploot was vermeld dat het door de gerechtsdeurwaarder was betekend en dat op het adres waar de betekening plaatsvond geen brievenbus werd aangetroffen. Dat werd klager bekend op het moment dat hij kennis nam van de inhoud van het op 6 mei 2004 betekende exploot. De gerechtsdeurwaarder heeft na terugkomst op kantoor een kopie van het exploot op grond van artikel 47 Rv per post aan klager toegezonden (welke kopie niet retour is gekomen), waardoor ervan moet worden uitgegaan dat die kopie klager omstreeks 7 mei 2004 heeft bereikt. Klager heeft bovendien in de in 2005 gevoerde tuchtprocedures kennis genomen van het in die procedures overgelegde exploot. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder in het kader van die procedures ook gezien en weet dus ook sedertdien dat de man die op 6 mei 2004 op zijn erf zou zijn geweest, niet de gerechtsdeurwaarder was.
6.5.
Klager heeft de stellingen van de gerechtsdeurwaarder omtrent zijn (klagers) bekendheid met de inhoud van het exploot en de persoon die dit zou hebben uitgebracht niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat klager inderdaad vóór 6 juni 2011 heeft kennis genomen van de gedragingen van de gerechtsdeurwaarder waarover thans wordt geklaagd. Hij is om deze reden niet-ontvankelijk in beide klachtonderdelen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klager in beide klachtonderdelen niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016 door de rolraadsheer.