3.1In dit geding stellen Comedy Theaters c.s. zich, samengevat, op het standpunt dat de onder 2.12 vermelde huuropzegging rechtskracht ontbeert. Zij hebben een aantal daarmee samenhangende verklaringen voor recht gevorderd. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de opzegging wel rechtsgeldig is en de vorderingen van Comedy Theaters c.s. afgewezen. Comedy Theaters c.s. komen hiertegen op met elf grieven.
3.2.1In overweging 12. van het bestreden vonnis is de kantonrechter op grond van de daarvoor onder 7. tot en met 11. vermelde feiten en omstandigheden tot de slotsom gekomen dat alleen [X Production] kan worden aangemerkt als huurder op grond van de overeenkomst uit 2006. Die feiten en omstandigheden waren: de centrale rol van [X] in de exploitatie van het voormalige theater aan de [adres 1] en de diverse daarbij betrokken vennootschappen, het feit dat niet is gebleken dat Comedy Theaters na haar oprichting de rechtshandeling van het aangaan van de huurovereenkomst heeft bekrachtigd, het onvermeld blijven van het huurderschap van Comedy Theaters in de twee huurprocedures die [geïntimeerde] gedurende de looptijd van de huurovereenkomst uit 2006 tegen [X Production] heeft gevoerd, de vermelding van uitsluitend [X Production] als huurder in de vaststellingsovereenkomst en de inhoud van de onder 2.8 vermelde brief van [X] van 28 augustus 2013.
3.2.2Met de
grieven V, VI en VIIbestrijden Comedy Theaters c.s. deze overweging. Zij stellen dat Comedy Theaters na haar oprichting de rechtshandeling wel degelijk heeft bekrachtigd, namelijk impliciet door feitelijk uitvoering te geven aan de gesloten overeenkomst door het gebruik van het gehuurde en het betalen van de huur en door het doorstrepen van de naam van [X Production] op het contract van 1 februari 2013 en het daarop zonder protest van de wederpartij doen vermelden van haar eigen naam. Zij betogen voorts dat de kantonrechter aan de overige feiten en omstandigheden ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft gehecht.
3.2.3Terecht voeren Comedy Theaters c.s. aan dat bekrachtiging van een namens een vennootschap in oprichting verrichte rechtshandeling na de oprichting ook stilzwijgend kan gebeuren. De te beantwoorden vraag is dan of kan worden aangenomen dat die stilzwijgende bekrachtiging in dit geval daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Hetgeen tijdens de looptijd van de huurovereenkomst uit 2006 tussen partijen is voorgevallen – hiervoor onder 3.2.1 kort omschreven – wijst geenszins in die richting, integendeel, wijst juist erop dat géén bekrachtiging heeft plaatsgevonden. In zijn brief van 28 augustus 2013 heeft [X] , de centrale man binnen Comedy Theaters c.s., de gebondenheid van Comedy Theaters aan de huurovereenkomst uit 2006 zelfs expliciet ontkend en gewezen op de noodzaak de beide vennootschappen goed te onderscheiden. Ter zitting in hoger beroep daarnaar gevraagd heeft [X] weliswaar verklaard dat hij deze mededelingen deed om onder betaling van de rekening uit te komen, maar die verklaring acht het hof niet toereikend.
3.2.4Tegen de hiervoor geschetste achtergrond kan aan het feit dat het merendeel van de huurbetalingen is verricht door Comedy Theaters niet het bewijs worden ontleend dat wel bekrachtiging door Comedy Theaters heeft plaatsgevonden, aangezien, zoals ook de kantonrechter terecht heeft overwogen, een derde bevrijdend voor een schuldenaar kan betalen. Dit klemt temeer nu [geïntimeerde] heeft aangetoond dat ook [X Production] en een andere vennootschap van [X] huurbetalingen hebben verricht. Dat in 2013 in het toen opgemaakte huurcontract op verzoek van Comedy Theaters de naam [X Production] als huurder is doorgehaald en gewijzigd in die van Comedy Theaters bewijst evenmin dat de overeenkomst uit 2006 is bekrachtigd, aangezien die twee overeenkomsten in ieder geval in dit verband niet met elkaar kunnen worden vereenzelvigd.
3.2.5Comedy Theaters c.s. hebben van de gestelde bekrachtiging geen concreet (aanvullend) bewijs aangeboden, zodat aan die stelling als onbewezen voorbij moet worden gegaan. Dat bij gebreke van bekrachtiging de oprichter van Comedy Theaters, het hof begrijpt: [X] , op grond van artikel 2:203 lid 2 BW hoofdelijk gebonden is door de rechtshandeling is niet ter zake, aangezien in dit geding niet de stelling is betrokken dat hij rechten op het gehuurde kan doen gelden. Dit leidt tot de slotsom dat de grieven V, VI en VII tevergeefs zijn voorgedragen.
3.3.1De
grieven III, IV en VIII tot en met XIlenen zich voor gezamenlijke behandeling, aangezien zij alle betrekking hebben op de uitleg die de kantonrechter heeft gegeven aan hetgeen tussen partijen na 1 december 2012 is voorgevallen en overeengekomen en de daaraan door de kantonrechter verbonden conclusie dat de huurovereenkomst uit 2014 door [geïntimeerde] rechtsgeldig is opgezegd.
3.3.2Bij de beoordeling van deze grieven wordt vooropgesteld dat niet in discussie is dat de partijen bij de vaststellingsovereenkomst, [X Production] en [geïntimeerde] , bij de ondertekening daarvan daadwerkelijk hebben beoogd dat de huurovereenkomst tot een einde zou komen en het gebruik van het gehuurde door [X Production] zou worden beëindigd vóór 1 februari 2013 en dat die vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is. Ter zitting in hoger beroep daarnaar gevraagd heeft mr. Van Lijf onweersproken verklaard dat de reden dat de datum van het einde van de huurovereenkomst en de ontruimingsdatum twee maanden uit elkaar liggen, erin is gelegen dat het aanvankelijk de bedoeling was dat de huurovereenkomst per 1 december 2012 zou eindigen en [X Production] het gehuurde per die datum ook zou ontruimen, maar daarna aan [X Production] op haar verzoek twee maanden extra is gegeven om de ontruiming te realiseren, zonder dat dit tot een wijziging in de beoogde einddatum van de huur heeft geleid. In artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat [X Production] tot 1 februari 2013 verplicht was een gebruiksvergoeding ter hoogte van de voorheen geldende huurprijs te betalen. Een en ander in aanmerking genomen komt dit deel van de vaststellingsovereenkomst van partijen in wezen erop neer dat de huurovereenkomst niet per 1 december 2012, maar pas per 1 februari 2013 werd beëindigd. De twee maanden tussen 1 december 2012 en 1 februari 2012 kunnen alleen al om deze reden niet, zoals Comedy Theaters c.s. bepleiten, voor de toepassing van artikel 7:301 lid 2 BW worden opgeteld bij de periode van twee jaar die de huurovereenkomsten uit 2013 en 2014 samen hebben geduurd.
3.3.3Het hof verwerpt het standpunt van Comedy Theaters c.s. dat voor het sluiten van een rechtsgeldige huurovereenkomst van twee jaar of minder slechts plaats zou zijn bij de aanvang van de rechtsrelatie tussen de partijen, dat wil zeggen wanneer de partijen voor het eerst met elkaar een huurovereenkomst met betrekking tot het desbetreffende object sluiten. Als een huurovereenkomst tot een einde is gekomen, zoals bij de huurovereenkomst uit 2006 per 1 februari 2013 het geval was, kunnen de partijen in beginsel daarna rechtsgeldig een huurovereenkomst voor twee jaar of korter sluiten, met als gevolg dat aan de huurder op grond van het bepaalde in artikel 7:301 lid 1 BW na het einde van die huurovereenkomst geen huurbescherming toekomt. Dit uitgangspunt moet echter uitzondering lijden als de overeenkomst van twee jaar of korter niet kan worden beschouwd als een zelfstandige overeenkomst, maar in feite een voortzetting is van de eerste huurovereenkomst. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn als de partijen niet werkelijk hebben beoogd dat die eerste huurovereenkomst zou eindigen of wanneer die beëindiging niet geacht kan worden in vrijheid te zijn overeengekomen. Die situatie doet zich hier, zoals gezegd, niet voor.
3.3.4Bij de beantwoording van de vraag of de huurovereenkomst uit 2013 een voortzetting is van die uit 2006 is niet van doorslaggevende betekenis dat de huurovereenkomst uit 2006 [X Production] als huurder had en de overeenkomsten daarna Comedy Theaters. Aanvankelijk was het immers wel degelijk de bedoeling van [geïntimeerde] dat [X Production] ook in 2013 als huurder optrad. De tenaamstelling van het contract was kennelijk voor haar van ondergeschikte betekenis omdat Comedy Theaters c.s. als een eenheid werden beschouwd.
3.3.5Wel van wezenlijke betekenis is het feit dat in de huurovereenkomst van 2013 het huurobject is gewijzigd doordat de kantoorruimte aan het [adres 2] niet daaronder viel en daarnaast de huurprijs is gewijzigd van (laatstelijk) € 12.428,46 tot (de facto) € 9.000,= per maand, steeds exclusief btw. Dit zijn ingrijpende wijzigingen, die niet erop wijzen dat partijen hebben beoogd de eerdere rechtsverhouding voort te zetten.
3.3.6Dat zij dat niet beoogden blijkt ook uit de correspondentie van partijen. Aanvankelijk was het de wens van [geïntimeerde] notarieel een verlengde ontruimingstermijn te laten vastleggen, waarna [X] bij e-mail van 27 januari 2013 te kennen heeft gegeven dat het meest eenvoudige en logische traject was de ondertekening bij de makelaar van een nieuw huurcontract, waarvan de looptijd immers ook was bepaald. Ook uit de hiervoor onder 2.9 en 2.10 geciteerde e-mails blijkt dat partijen niet voor ogen hebben gehad om Comedy Theater c.s. het gebruik van het gehuurde als vanouds te laten voortzetten, maar om Comedy Theaters én [geïntimeerde] een langere periode te geven om zich op de naderende ontruiming van het theater voor te bereiden. De overeenkomst uit 2014 bevat bovendien een aantal bijzondere voorwaarden: een sterke verlaging van de maandelijkse huurprijs, vrijstelling van huurbetaling gedurende de zomermaanden en een wederzijdse tussentijdse opzegmogelijkheid met een opzegtermijn van drie maanden. Comedy Theaters hebben deze zachte voorwaarden kunnen bedingen met een beroep op de naderende ontruiming en de belangen van [geïntimeerde] bij een tijdelijke voortzetting van de activiteiten in het theater tot de ontruiming. Dat illustreert dat de laatste huurovereenkomst, evenals die uit 2013, in het teken stond van het toewerken naar de naderende ontruiming en oplevering. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen moet de slotsom zijn dat de huurovereenkomsten uit 2013 en 2014 een voldoende eigenstandig karakter hadden om als huurovereenkomsten van (in totaal) twee jaar of korter in de zin van artikel 7:301 lid 1 BW te worden beschouwd.
3.3.7Het hof heeft niet de illusie dat [geïntimeerde] uitsluitend het belang van Comedy Theaters voor ogen heeft gehad toen zij in 2013 en 2014 instemde met uitstel van de ontruiming. Het bleek moeilijk een nieuwe huurder te vinden voor het theater en [geïntimeerde] wilde leegstand voorkomen en inkomsten genereren. Het feit dat beide partijen aldus in de gewijzigde werkelijkheid die door de vaststellingsovereenkomst tot stand was gebracht, hun eigen belangen hebben gediend door twee korte huurcontracten te sluiten, maakt echter nog niet dat aan Comedy Theaters een beroep op huurbescherming zou moeten toekomen. Het gaat hier immers niet om de vraag of een beroep van een huurder op de hem toekomende huurbescherming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in welk verband de eventuele zuiver charitatieve motieven van de verhuurder van belang zouden kunnen zijn. Comedy Theaters heeft in beginsel géén huurbescherming. Dat [geïntimeerde] ook oog heeft gehad voor haar eigen belang rechtvaardigt niet de conclusie dat zij misbruik heeft gemaakt van de haar na het einde van de huurovereenkomst uit 2006 toekomende contractsvrijheid, zoals Comedy Theaters c.s. met hun tiende grief kennelijk betogen, of dat kan worden gezegd dat hier “een verhuurder het middenstandsbedrijfsruimte-regime volledig naar zijn hand [heeft] gezet”, zoals ten pleidooie is aangevoerd. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat Comedy Theaters, een professionele partij ervoor heeft gekozen, anders dan [geïntimeerde] , zich in de onderhandelingen niet te laten bijstaan door iemand met kennis van het huurrecht. De klacht dat Comedy Theater niet is voorgelicht over het geldende recht is niet ter zake, omdat, zoals uit het voorgaande voortvloeit, het geldende recht hier inhoudt dat in deze situatie rechtsgeldig een overeenkomst voor twee jaar of korter kon worden gesloten, zoals partijen ook hebben gedaan.