ECLI:NL:GHAMS:2016:5494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.181.419/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en verzuim van de aannemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een factuur is toegewezen. [appellant] had een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [geïntimeerde], maar betwistte de factuur en stelde dat er een fatale opleverdatum was afgesproken. De kantonrechter oordeelde dat er geen termijn was overeengekomen en dat [geïntimeerde] niet in verzuim was. In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven herhaald, maar het hof oordeelde dat de vertraging in de oplevering was veroorzaakt door aanvullende wensen van [appellant]. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van [geïntimeerde] en dat de vorderingen van [appellant] tot schadevergoeding niet konden worden toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.181.419/01
zaaknummer rechtbank : 3814216 CV EXPL 15-2393
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 december 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Besli te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam
[X] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 november 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 oktober 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 november 2016 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, die van [appellant] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd - kennelijk onder vermindering van eis - dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vordering in conventie van [geïntimeerde] zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van het restant van de aanneemsom van € 1.463,75, tot betaling van € 2.472,80 ter vergoeding van de gemaakte herstelkosten en € 600,00 ter vergoeding van dubbel betaalde huur als gevolg van de te late oplevering, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 oktober 2015, of een door het hof vast te stellen dag, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met en rente.
[appellant] heeft bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 6 oktober 2015 onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft als opdrachtgever een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [geïntimeerde] als opdrachtnemer. De overeenkomst van aanneming van werk is schriftelijk vastgelegd in een door beide partijen ondertekende brief van [geïntimeerde] van 1 maart 2012. De werkzaamheden zijn in die brief als volgt omschreven:
De werkzaamheden:
Aanleg muren, tweemaal 2.20 bij 3.60 meter en eenmaal 2.95 bij 4.80 meter. - € 1.500,00
Inbouw toilet met aanleg van leidingen en riolering. Exclusief aanleg tegels, maar wel de voorbereiding daarvan. - € 2.000,00
Indien gebruik wilt maken van extra werkzaamheden buiten bovengenoemde opdrachten, zal dit per uur € 25,00 kosten.
De werkzaamheden betroffen de praktijkruimte van [appellant] die werkzaam is als therapeut.
3.2.
[geïntimeerde] heeft op 12 april 2012 zijn werkzaamheden aan [appellant] gefactureerd. Het factuurbedrag was € 6.963,75. Daarvan heeft [appellant] € 5.500,00 voldaan. Ondanks aanmaningen heeft [appellant] het meerdere niet voldaan.
3.3.
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard met een vordering tot betaling van € 2.586,37 bestaande uit de hoofdsom van € 6.963,75, € 399,43 rente en € 723,19 buitengerechtelijke incassokosten verminderd met de betaling van € 5.500,00.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 2 februari 2015 blijkt dat [appellant] de vordering van [geïntimeerde] heeft betwist en dat hij een vordering in reconventie van € 4.000,00 heeft ingediend.
De kantonrechter heeft de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
3.4.
De eerste grief is gericht tegen nr. 7 van het vonnis waar de kantonrechter in de eerste alinea oordeelt dat
“onvoldoende gesteld en niet gebleken is dat partijen een termijn overeen zijn gekomen waarbinnen de werkzaamheden zouden moeten zijn verricht”.
Ter toelichting op deze grief heeft [appellant] gesteld dat hij tijdens de onderhandelingen kenbaar heeft gemaakt dat het voor hem van groot belang was dat hij zijn praktijkruimte kon betrekken en dat hij daarom mondeling met [geïntimeerde] is overeengekomen dat de werkzaamheden uiterlijk tien dagen na 1 maart 2012 opgeleverd zouden worden. Hij acht het ook “volstrekt ongebruikelijk” om geen opleverdatum af te spreken. Hij heeft getuigenbewijs aangeboden van zijn stelling dat een opleverdatum afgesproken is en een schriftelijke verklaring van de door hem gewenste getuigen overgelegd. De schade wegens de niet tijdige oplevering bedraagt volgens [appellant] € 600,00 aan (dubbele) huur.
3.5.
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij mondeling met [appellant] een opleverdatum overeengekomen is. Bij de ondertekening van de overeenkomst waren volgens [geïntimeerde] geen andere personen aanwezig dan hij en [appellant] .
Voor het geval wel wordt geoordeeld dat een opleverdatum is overeengekomen, dan is volgens [geïntimeerde] de overschrijding daarvan niet als een aan hem toerekenbare tekortkoming te beschouwen omdat de overschrijding veroorzaakt is door telkens aanvullende wensen van [appellant] .
3.6.
Het hof zal er bij wege van veronderstelling van uitgaan dat partijen de door [appellant] gestelde (en door [geïntimeerde] betwiste) oplevertermijn zijn overeengekomen. [geïntimeerde] heeft, zowel in eerste instantie als in hoger beroep, gesteld dat de vertraging in de oplevering is ontstaan doordat [appellant] aanvullende werkzaamheden van hem verlangde. Deze stelling is door [appellant] noch bij memorie van grieven noch ter gelegenheid van het pleidooi betwist. Als gevolg daarvan staat vast dat [appellant] aanvullende werkzaamheden verlangde en dat daardoor de opleverdatum niet is gehaald. Dit heeft tot gevolg dat als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat de vertraging veroorzaakt is door [appellant] . Mitsdien is van verzuim geen sprake. Reeds hierop stuit de vordering van [appellant] tot betaling van de vertragingsschade van € 600,00 af.
3.7.
De tweede grief is gericht tegen nr. 7 van het vonnis van de kantonrechter, waar hij oordeelt
“Dat [geïntimeerde] geen vakkundig werk heeft verricht, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] gemotiveert betwist, is niet gebleken”.
De schade wegens de ondeugdelijke prestatie bedraagt volgens [appellant]
€ 2.472,80. Dat is het bedrag aan kosten waarvan [appellant] stelt dat hij die gemaakt heeft voor het herstel van het ondeugdelijke werk dat [geïntimeerde] heeft verricht. Het ondeugdelijke werk betreft volgens [appellant] de koof, de leidingen van de riolering van het toilet en een muur. [appellant] heeft getuigenbewijs aangeboden van de ondeugdelijkheid van het werk van [geïntimeerde] door het horen van de uitvoerder van AKC loodgieters, de heer [A] en de heer [B] .
3.8.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betwist dat het werk ondeugdelijk was. Voorts heeft hij aangevoerd dat als [appellant] ontevreden was over het werk, [appellant] hem in de gelegenheid had moeten stellen om herstelwerkzaamheden te verrichten. Omdat [appellant] hem niet in gebreke heeft gesteld, is van verzuim geen sprake.
3.9.
Voor de beoordeling van de vordering van [appellant] tot schadevergoeding van de door hem gestelde herstelkosten is van belang dat, als er sprake zou zijn van een ondeugdelijke prestatie van [geïntimeerde] , herstel door [geïntimeerde] mogelijk zou zijn geweest. Dat een dergelijk herstel niet mogelijk was, is gesteld noch gebleken. Deze mogelijkheid van herstel brengt met zich dat voor het recht van [appellant] op schadevergoeding vereist is dat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde. Daarvoor is vereist dat [appellant] aan [geïntimeerde] een aanmaning heeft gestuurd om binnen bepaalde tijd zorg te dragen voor het herstel. Dat [appellant] [geïntimeerde] aldus in gebreke heeft gesteld, is niet gesteld en evenmin gebleken. Hierop stuit de vordering van [appellant] tot betaling van de vervangingsschade van € 2.472,80 af.
3.1
De derde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de herstelwerkzaamheden die [appellant] heeft laten verrichten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die hij met [geïntimeerde] is overeengekomen. Omdat de vordering van [appellant] tot vergoeding van die herstelwerkzaamheden afstuit op het ontbreken van een ingebrekestelling, is de beoordeling van de inhoud van die werkzaamheden niet meer relevant en behoeft deze grief geen bespreking meer.
3.11.
Het gevolg van een en ander is dat de door [appellant] aan de drie grieven ten grondslag gelegde stellingen, te weten: dat een oplevertermijn is afgesproken, dat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk heeft verricht en dat de herstelwerkzaamheden betrekking hebben op het aan [geïntimeerde] opgedragen werk, geen verdere bespreking meer behoeven. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt dan ook als niet ter zake dienend van de hand gewezen.
3.12.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en de vordering van [appellant] tot (terug)betaling van € 1.463,75, het restant van de aanneemsom tot betaling waarvan de kantonrechter [appellant] veroordeeld heeft, zal worden afgewezen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.J.M. Smit en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.