Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] B.V.,
[appellant sub 2],
1.Verder verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
Plas/Valburg(HR 18 juni 1982, NJ 1983/723) dat niet slechts haar kosten moeten worden vergoed waarvan [geïntimeerde] heeft geprofiteerd, maar alle kosten die zij als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen tevergeefs heeft gemaakt. [appellant sub 1] verzoekt het hof kennelijk op haar eerdere (hierboven herhaalde) beslissing terug te komen. Daargelaten dat het hof enkel op een bindende eindbeslissing mag terugkomen indien zij berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, staat het hof nog steeds achter zijn eerdere beslissing. De drie fasenleer uit het arrest Plas/Valburg waarop [appellant sub 1] zich lijkt te beroepen, is inmiddels achterhaald door het arrest
CBB/JPO(HR 12 augustus 2005, NJ 2005/467). Ingevolge dit arrest geldt als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij, aldus de Hoge Raad in
CBB/JPO. Gezien de terughoudendheid waartoe deze maatstaf noopt, heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] in het onderhavige geval de onderhandelingen mocht afbreken en niet gehouden is tot vergoeding van alle door [appellant sub 1] gemaakte kosten. Het hof zag in de gegeven omstandigheden echter wel aanleiding te oordelen dat het afbreken van de onderhandelingen door [geïntimeerde] tot aansprakelijkheid kan leiden indien [appellant sub 1] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van Plants, en deze kosten niet (deels) heeft vergoed. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties kan immers worden afgeleid dat partijen gedurende geruime tijd er vanuit zijn gegaan dat een uitgeefovereenkomst terzake het boek
Plantstot stand zou komen. In die tijd werkte [geïntimeerde] reeds aan
Plantsen werd tussen hem en [T.] (destijds medewerkster [appellant sub 1] ) over de inhoud van dit boek regelmatig gecorrespondeerd. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de bemoeienissen van [T.] met
Plants(deels) aan dit boek ten goede zijn gekomen. Het oordeel van het hof komt erop neer dat het onrechtmatig zou zijn wanneer [geïntimeerde] deze kosten, waarvan hij (“ongerechtvaardigd”) heeft geprofiteerd, niet (deels) zou vergoeden. Nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] de kosten waarvan hij heeft geprofiteerd (deels) heeft vergoed, is [geïntimeerde] derhalve aansprakelijk en dient hij deze kosten alsnog (deels) te vergoeden.
voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerden niet van al haar kosten (zie rechtsoverweging 2.2 hierboven).