ECLI:NL:GHAMS:2016:5441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.188.397/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbend zijn van een grootouder in zaken rondom een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een grootmoeder als belanghebbende kan worden aangemerkt in zaken die betrekking hebben op haar kleinkind, [de minderjarige]. De grootmoeder, die de minderjarige vanaf zijn geboorte heeft opgevoed, verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt en om inzage in alle stukken met betrekking tot de minderjarige. Het hof oordeelde dat de vraag of iemand belanghebbende is, per zaak moet worden beoordeeld. Hoewel de grootmoeder een nauwe persoonlijke relatie met de minderjarige heeft, betekent dit niet automatisch dat zij in alle zaken rondom de minderjarige als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof bevestigde dat de toestemming van de minderjarige vereist is voor het delen van privacygevoelige informatie, en dat de grootmoeder geen recht heeft op inzage in het dossier van de minderjarige zonder deze toestemming. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verzoeken van de grootmoeder waren afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.188.397/01
zaaknummer rechtbank: C/15/234834 / FA RK 15/6899
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2016 inzake
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem, locatie Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [A] (hierna te noemen: de moeder);
- de heer [B] (hierna te noemen: de heer [B] );
- [C] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- mevrouw [D] (hierna te noemen: de gezinshuismoeder) en de heer [E] (hierna te noemen: de gezinshuisvader, tezamen: de gezinshuisouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord‑Holland, locatie Haarlem
(hierna te noemen: de Raad).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar; hierna te noemen: de rechtbank) van 30 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn beschikking van 2 november 2016. In die beschikking is onder meer overwogen dat het hof bij latere beschikking zal beslissen op de verzoeken van de grootmoeder die zijn weergegeven in overweging 4.1 onder I en II van die beschikking.

3.De omvang van het (resterende) geschil

3.1.
Ter beoordeling liggen thans nog voor de verzoeken van de grootmoeder, zoals weergegeven in overweging 4.1 onder I en II van voormelde beschikking van 2 november 2016. Die verzoeken houden in, dat:
I. de grootmoeder als belanghebbende wordt aangemerkt in de zin van artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ten aanzien van alle zaken rondom [de minderjarige] ;
II. de grootmoeder gerechtigd is tot het opvragen van de stukken in alle procedures omtrent [de minderjarige] waarin zij niet langer als belanghebbende is aangemerkt geweest.

4.De (verdere) motivering van de beslissing

4.1.
De grootmoeder stelt zich op het standpunt dat zij in alle zaken en maatregelen die [de minderjarige] betreffen, aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv. Nu wordt zij echter op geen enkele wijze meer wordt betrokken bij zaken en maatregelen omtrent [de minderjarige] , hetgeen zij niet in zijn belang acht. Zij voert in dit verband aan dat zij [de minderjarige] vanaf zijn geboorte in huis heeft genomen en jarenlang heeft opgevoed. Er is een zodanige nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en [de minderjarige] ontstaan, dat sprake is van ‘family life’ in de zin van artikel 8 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit impliceert volgens de grootmoeder dat alle maatregelen die ten aanzien van [de minderjarige] worden genomen, haar rechten en verplichtingen direct raken. Ter zitting in hoger beroep van 10 augustus 2016 en 2 november 2016 heeft de grootmoeder toegelicht dat het haar met name gaat om de verslaglegging van instanties als het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (KJTC) en dat zij graag objectieve informatie over [de minderjarige] wenst te ontvangen, zodat ze hem beter kan begeleiden.
4.2.
De GI stelt dat de grootmoeder wordt geïnformeerd over de contactmomenten en dat op grond van artikel 7.3.11 Jeugdwet de toestemming van [de minderjarige] is vereist voor het delen van privacygevoelige informatie over hem met de grootmoeder. [de minderjarige] kan volgens de GI zelf beslissen welke informatie hij met zijn grootmoeder wil delen. De GI wijst er voorts op dat de grootmoeder, ook indien zij als belanghebbende wordt aangemerkt, geen wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige] is en daarom geen recht heeft op inzage in zijn dossier en/of rapportages van hulpverlenende instanties.
4.3.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit die bepaling voortvloeit dat de vraag of iemand belanghebbende is, uitsluitend per zaak kan worden beoordeeld. Hoewel vaststaat dat de grootmoeder in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] staat, kan de vraag of zij in een zaak rondom [de minderjarige] rechtstreeks in haar rechten of verplichtingen wordt geraakt, eerst worden beantwoord bij de indiening van het desbetreffende verzoek. Dat tussen haar en [de minderjarige] ‘family life’ bestaat in de zin van artikel 8 EVRM maakt dit niet anders.
De stelling van de grootmoeder dat zij als enige als belangenbehartiger voor [de minderjarige] kan optreden, omdat de vader geen contact heeft met [de minderjarige] en het gezag van de moeder is beëindigd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Bovendien heeft de GI als voogd (mede) tot taak de belangen van [de minderjarige] te behartigen.
Het verzoek van de grootmoeder om ten aanzien van alle zaken rondom [de minderjarige] als belanghebbende te worden aangemerkt, zal derhalve als niet op de wet gebaseerd worden afgewezen.
4.4.
Het verzoek van de grootmoeder te bepalen dat zij gerechtigd is tot het opvragen van alle stukken met betrekking tot [de minderjarige] , waaronder rapportages van hulpverlenende instanties, zal eveneens worden afgewezen. Uit het bepaalde in artikel 7.3.11 lid 1 Jeugdwet, gelezen in samenhang met artikel 7.3.1 lid 1 Jeugdwet, volgt – voor zover thans van belang – dat de medewerker van de GI zorgdraagt dat aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over de betrokkene worden verstrekt dan met toestemming van de betrokkene. De in artikel 7.3.11 lid 2 aanhef en onder b Jeugdwet vermelde uitzondering is niet van toepassing, nu de grootmoeder geen ouder met gezag of voogd is. De grootmoeder heeft dus geen onbeperkt recht op inlichtingen over [de minderjarige] dan wel op inzage in of afschrift van het dossier van [de minderjarige] . Hiervoor is de toestemming van [de minderjarige] vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:377c BW heeft de grootmoeder evenmin recht op informatie omtrent [de minderjarige] waarover derden beroepshalve beschikken, zoals rapportages van hulpverlenende instanties, nu de grootmoeder geen ouder is als bedoeld in die bepaling. Voor het overige bestaat geen wettelijke basis voor toewijzing van voormeld verzoek van de grootmoeder.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord‑Holland (locatie Alkmaar) van 30 december 2015, voor zover daarbij de (inleidende) verzoeken van de grootmoeder, zoals weergegeven in overweging 4.1 onder I en II van de beschikking van dit hof van 2 november 2016, zijn afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld, mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. J.H.M. Kessels als griffier, en is op 20 december 2016 uitgesproken.