ECLI:NL:GHAMS:2016:5434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.178.953/01 en 200.178.955/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap volgens het recht van de staat New York

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, waarbij het recht van de staat New York van toepassing is. De man en de vrouw, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben hun huwelijk op 24 maart 2016 ontbonden. Het hof had eerder op 20 september 2016 een tussenbeschikking gegeven en heeft nu de zaak verder beoordeeld. Beide partijen hebben ingestemd met de benoeming van het T.M.C. Asser Instituut als deskundige om vragen te beantwoorden over de verdeling van de marital property en de toepassing van het 401(k) Plan in het kader van een equitable distribution.

Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen akkoord gaan met de benoeming van de deskundige en de betaling van de helft van het voorschot. De vrouw heeft echter aanvullende vragen geformuleerd die het hof niet voorlegt aan de deskundige, omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de rechtsregels die in New York gelden. Het hof heeft de deskundige belast met het beantwoorden van specifieke vragen over de peildatum voor de verdeling van de marital property, de rol van waardestijgingen en -dalingen, en de omstandigheden die een rol spelen bij de equitable distribution.

De beslissing van het hof houdt in dat de deskundige een onderzoek zal verrichten en dat beide partijen de benodigde documenten aan de deskundige moeten overhandigen. De kosten van het onderzoek worden gedeeld door beide partijen. De zaak is aangehouden tot een pro forma zitting op 2 april 2017, waar de deskundige zijn bevindingen zal presenteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 december 2016
Zaaknummers: 200.178.953/01, 200.178.955/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/574571 / FA RK 14-7774
in de zaken in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.E. Martinez Linnemann te Almere,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.C. Duvekot te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

In de zaken met zaaknummers 200.178.953/01 en 200.178.955/01
1.1.
Partijen worden hierna wederom respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Het hof heeft in deze zaak op 20 september 2016 een tussenbeschikking gegeven. Voor het verloop van het geding tot dat moment verwijst het hof naar die beschikking.
1.3.
De vrouw heeft bij journaalbericht van 10 oktober 2016 een “akte commentaar op 4.8. uitspraak 20 september 2016” ingediend, met twee producties.
1.4.
De man heeft bij een tweetal journaalberichten op 10 oktober 2016 zijn reactie op de tussenbeschikking respectievelijk een productie ingediend.
1.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Nader feit

2.1.
Uit een zowel door de man als de vrouw overgelegde productie blijkt dat het huwelijk van partijen is ontbonden op 24 maart 2016 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.De verdere beoordeling

In de zaak met zaaknummer 200.178.953/01:
3.1.
Bij tussenbeschikking van 20 september 2014 zijn partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het voornemen van het hof het T.M.C. Asser Instituut te Den Haag tot deskundige te benoemen om antwoord te krijgen omtrent de in die beschikking in rechtsoverweging 4.8. genoemde vragen, en te bepalen dat partijen ieder de helft van het begrote voorschot van € 1.923,90, inclusief B.T.W. dienen te voldoen.
3.2.
Bij journaalbericht van 10 oktober 2016 heeft de man het hof bericht het eens te zijn met de vragen en, naar het hof begrijpt, met de benoeming van (een medewerker van) het T.M.C. Asser Instituut tot deskundige. Ook gaat hij akkoord met betaling van de helft van het begrote voorschot.
3.3.
Blijkens haar onder 1.3. genoemde akte gaat ook de vrouw, naar het hof begrijpt, akkoord met benoeming van (een medewerker van) het T.M.C. Asser Instituut tot deskundige en eveneens met betaling van de helft van het voorschot, zolang de man niet weigert zijn helft daarin te voldoen.
De vrouw wenst dat in aanvulling op de door het hof geformuleerde vragen ook nog de volgende vragen aan de deskundige worden voorgelegd:
  • a) Welke feitelijke gegevens van de opbouw en samenstelling van het 401(k) Plan van de vrouw zijn noodzakelijk voor het geven van een oordeel over een equitable division?
  • b) Wat zijn de (feitelijke) employer’s requirements voor een Qualified Domestic Relations Order”? En wat betekent de weigering van de toekenning in het QDRO van rechten aan de man?
  • c) Bestaan er deelvermogens (bestanddelen) in het 401k Plan van de vrouw die niet vallen onder een equitable verdeling? En zo ja, welke zijn dat?
  • d) Welke Credits op de lijst van de vrouw in haar akte van 3 maart 2016 kunnen bij een “equitable distribution” van het Plan niet in mindering worden gebracht op een bij een equitable division uit te keren pensioen aan de man?
  • e) Heeft de vrouw het recht haar proceskosten op te voeren bij de credits onder (d)?
3.4.
Het hof stelt vast dat beide partijen zich verenigen met het T.M.C. Asser Instituut als deskundige en met betaling van de helft van het voorschot, en zal dienovereenkomstig beslissen.
3.5.
Het hof zal de door de vrouw opgeworpen nadere vragen niet voorleggen aan de deskundige. Bedoeling van het onderhavige onderzoek is duidelijkheid te verkrijgen over de rechtsregels die in de staat New York gelden rond de equitable distribution van de marital property en de vraag onder welke omstandigheden een 401(k)-plan daartoe behoort. De door de vrouw opgeworpen vragen zijn in dat verband niet van belang en deels van feitelijke aard. Of en in hoeverre die vragen moeten worden beantwoord zal het hof, nadat het deskundigenbericht is uitgebracht, zo nodig nader beoordelen.
3.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is, naar het recht van de staat New York, in het kader van een equitable distribution van marital property, de peildatum voor de bepaling van de omvang van de marital property?
2. In hoeverre zijn waardestijgingen of waardedalingen van bestanddelen uit de marital property, optredend na genoemde peildatum, van belang voor genoemde equitable distribution?
3. a. in hoeverre behoort een ‘401(k)-plan’ naar het recht van de staat New York tot de marital property?
b. maakt het daarbij verschil of de gelden die in het fonds zijn gestort uitsluitend afkomstig zijn van één der echtgenoten of van beide?
c. maakt het daarbij verschil of de storting(en) in het fonds al dan niet tijdens het huwelijk zijn gedaan respectievelijk of gelden die een echtgenoot in het fonds heeft gestort al dan niet tijdens het huwelijk zijn verkregen, en zo ja, in hoeverre?
d. maakt het daarbij verschil of de gelden die in het fonds zijn gestort afkomstig zijn uit rechtstreekse werkgeversbijdragen, en zo ja, in hoeverre?
4. Welke omstandigheden spelen volgens het recht van de staat New York een rol bij het vaststellen door de rechter van een equitable distribution van de marital property?
5. In hoeverre moet volgens het recht van de staat New York een studieschuld van een der partijen worden betrokken bij de equitable distribution van de marital property? Maakt het daarbij verschil of die studieschuld voor of tijdens het huwelijk is aangegaan?
6. Heeft u overige opmerkingen die u relevant acht voor de beoordeling van het onderhavige geschil?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
een door het T.M.C. Asser Instituut, R.J. Schimmelpennincklaan 20-22 te Den Haag aan dat instituut verbonden persoon;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen vóór 10 januari 2017 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 Rv, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zal verrichten;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 1.923,90;
bepaalt dat beide partijen ieder als voorschot op de kosten van de deskundige een bedrag van € 961,95 dienen te voldoen; zij zullen daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van de beide voorschotten de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór
zondag 2 april 2017en houdt de behandeling van de zaak
pro formaaan tot die datum;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.178.953/01;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. G.J. Driessen - Poortvliet en mr. A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.