ECLI:NL:GHAMS:2016:5429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
23-001431-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar met een bierkrat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar, hoofdagent van de politie eenheid Noord-Holland, op 2 januari 2016 te Oostzaan. De verdachte zou met een bierkrat, gevuld met lege flesjes bier, een zwaaiende beweging in de richting van het hoofd van de politieambtenaar hebben gemaakt, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 130 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte aanvoerde dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de politie zonder toestemming de tuin van de verdachte was binnengetreden. Het hof constateerde dat er inderdaad sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar oordeelde dat dit slechts een beperkte inbreuk op de rechten van de verdachte had gemaakt.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De opgelegde straf is vastgesteld op 100 uren taakstraf, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-001431-16
datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-007773-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [geboortedag].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij, op of omstreeks 2 januari 2016, te Oostzaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], hoofdagent van politie eenheid Noord-Holland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op zeer korte afstand, een zwaaiende beweging met een bierkrat, gevuld met lege flesjes bier, in de richting van het hoofd, althans het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 2 januari 2016, te Oostzaan, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op zeer korte afstand een zwaaiende beweging met een bierkrat, gevuld met lege flesjes bier, in de richting van het hoofd, althans het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer] gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 januari 2016 te Oostzaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], hoofdagent van politie eenheid Noord-Holland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op zeer korte afstand een zwaaiende beweging met een bierkrat, gevuld met lege flesjes bier, in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis waarvan 130 uren subsidiair 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er is binnengetreden in de tuin van de verdachte zonder dat daarvoor toestemming was. Dit vormverzuim dient verdisconteerd te worden in de strafoplegging indien het hof tot een bewezenverklaring komt. Het onrechtmatig binnentreden is immers ook de opmaat geweest naar de ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit het dossier volgt dat verbalisant [slachtoffer] in de nacht van 1 januari 2016 op 2 januari 2016 contact heeft gehad met een hulpofficier van justitie omtrent een machtiging binnentreden woning; deze machtiging is niet afgegeven. Vervolgens hebben de verbalisanten de tuin bij de woning van de verdachte betreden, nadat zij met een breekijzer de toegangspoort van de tuin hadden geopend. Het hof is van oordeel dat een tuin kan worden aangemerkt als een plaats in de zin van de Algemene wet op het binnentreden. Nu deze plaats met toepassing van enig geweld is betreden zonder machtiging en zonder voorafgaande toestemming van de verdachte, is sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is echter van oordeel dat het vormverzuim een slechts zeer beperkte inbreuk op de rechten van de verdachte heeft gemaakt, zodat het hof zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in de uitoefening van zijn functie. De verdachte heeft met een met lege bierflesjes gevuld bierkrat een zwaaiende beweging richting het hoofd van deze ambtenaar gemaakt. Het is te danken aan het adequate ingrijpen van een collega dat dit handelen niet tot ernstig letsel bij de betreffende politieambtenaar heeft geleid. Tevens geeft het handelen blijk van een volstrekte minachting van het gezag van de politie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2016 is hij eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en voorts dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.W.J. de Groot en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 december 2016.
mr. H.W.J. de Groot en mr. A.E. Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[.]