ECLI:NL:GHAMS:2016:5425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
23-000790-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van smartphone en OV-chipkaart met vrijspraak voor medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van diefstal van een Samsung smartphone en een OV-chipkaart op 5 november 2015 op het Centraal Station in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft de verdachte ontkend de diefstal te hebben gepleegd en de opgelegde straf te hoog bevonden. De advocaat-generaal heeft gevorderd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangifte van het slachtoffer, die aangaf dat haar telefoon en OV-chipkaart waren ontvreemd terwijl zij de roltrap naar spoor 7 nam. Camerabeelden toonden de verdachte die zijn hand richting de jaszak van het slachtoffer bewoog. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal, maar sprak hem vrij van het medeplegen, omdat niet bewezen kon worden dat de diefstal in vereniging was gepleegd.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van één maand op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €143,24 toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de diefstal.

Uitspraak

parketnummer: 23-000790-16
datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-703236-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres]),
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 november 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Samsung smartphone en een OV chipkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte primair ontkent de diefstal te hebben gepleegd en subsidiair de opgelegde straf te hoog vindt.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.
Het gerechtshof oordeelt als volgt.
diefstal
Uit de aangifte van [slachtoffer] van 5 november 2015 blijkt dat de aangeefster op het Centraal Station in Amsterdam de roltrap naar spoor 7 heeft genomen en dat zij kort daarvoor nog beschikte over de nadien uit haar jaszak verdwenen telefoon en OV chipkaart; zij denkt dat deze voorwerpen op de roltrap zijn ontvreemd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2015 met proces-verbaalnummer PL1300-2015246440-3 volgt dat op camerabeelden van de roltrap naar spoor 7 te zien is dat de verdachte verschillende malen zijn hand richting de jaszak van [slachtoffer] heeft bewogen en dat hij boven aan de roltrap zijn hand heeft weggetrokken bij [slachtoffer] en toen een voorwerp in zijn handen vasthield. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon en de OV chipkaart van [slachtoffer].
in vereniging
Anders dan politierechter en de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat de diefstal in vereniging is gepleegd en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de medeverdachte, op het moment dat de verdachte zijn arm in de richting van de jaszak van [slachtoffer] heeft bewogen, zich breed heeft gemaakt en het zicht op de handelingen van de verdachte met zijn lichaam en een sporttas heeft geblokkeerd. Voor zover zulks opzettelijk is gedaan in verband met de door de verdachte gepleegde diefstal, duiden deze gedragingen op medeplichtigheid bij dit misdrijf. Bij gebrek aan andere feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat sprake is van het in vereniging plegen van de diefstal en zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 november 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Samsung smartphone en een OV chipkaart, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zakkenrollen. Zakkenrollerij is een misdrijf dat bij de benadeelden hinder, schade en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt en, door de daarmee gepaard gaande schending van de eigendoms- en integriteitsrechten van de slachtoffers, in de samenleving ongenoegen teweegbrengt. De verdachte heeft er voorts blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2016 is hij eerder ter zake van een soortgelijke feit onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 143,24. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 143,24 (honderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 143,24 (honderddrieënveertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M. Lolkema en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 december 2016.
mr. M. Lolkema en mr. A.E. Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]