In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Turkije in 1977, werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik maken van een woning en de daarin aanwezige voorzieningen, terwijl deze geheel of gedeeltelijk betaald werden van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand. De verdachte woonde samen met een medeverdachte, die gegevens had nagelaten aan de Sociale Dienst, waardoor onterecht een uitkering werd ontvangen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 mei 2009 tot en met 30 april 2012 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning en de voorzieningen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze betaald werden uit een onterecht verkregen uitkering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, maar het hof heeft in hoger beroep de straf verlaagd naar 80 uren, in voorwaardelijke vorm, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete werd afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat dit thans niet opportuun was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.