ECLI:NL:GHAMS:2016:5413

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
23-002673-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude met betrekking tot onjuiste informatieverstrekking over leefsituatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1978, was aangeklaagd voor uitkeringsfraude, omdat zij onjuiste informatie had verstrekt over haar leefsituatie bij de aanvraag van een uitkering. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de gemeente had moeten overgaan tot het verstrekken van een uitkering voor gehuwden of samenwonenden, gezien de feitelijke samenwoning van de verdachte met haar medeverdachte.

Het hof heeft deze stelling verworpen en benadrukt dat de wet de ontvanger van een uitkering verplicht om de verstrekker van de juiste gegevens te voorzien. De verdachte had willens en wetens onjuiste informatie verstrekt, wat leidde tot een misleiding van de overheidsinstelling en onterecht gemaakte kosten. Het hof heeft de opgelegde taakstraf in eerste aanleg vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, opgelegd in voorwaardelijke vorm. Het hof heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat het benadelingsbedrag lager is dan aanvankelijk werd vermoed.

De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

parketnummer: 23-002673-13
datum uitspraak: 22 november 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14‑192205-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een in hoger beroep gevoerd verweer zal bespreken, gericht op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Bespreking van een gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit in de vervolging van de verdachte. Het hof begrijpt de stelling van de raadsman aldus. De verdachte heeft in het kader van de aanvraag van een uitkering voor een alleenstaande onjuiste informatie verstrekt over haar leefsituatie. De verdediging stelt dat de gemeente ondanks deze onjuiste informatie had moeten overgaan tot het verstrekken van een uitkering voor gehuwden of samenwonenden, gebaseerd op de feitelijke samenwoning van de verdachte en haar medeverdachte. Indien de gemeente dit zou hebben gedaan zou het benadelingsbedrag onder de vervolgingsgrens die volgt uit de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude zijn gekomen, aldus de raadsman.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. De gemeente baseert zich bij het verstrekken van een uitkering op de ten behoeve van de aanvragen, in dit geval door de verdachte, ingevulde, ondertekende en aan de gemeente verstrekte formulieren en de daarin vervatte informatie met betrekking tot haar leefsituatie. De stelling van de raadsman dat bij een vermoeden van de gemeente dat sprake is van een andere situatie dan wordt opgegeven het zonder meer op de weg van de gemeente ligt om daarnaar nader onderzoek te verrichten en op basis daarvan een ander uitkeringsbedrag vast te stellen, in dit geval een uitkering voor gehuwden of samenwonenden, vindt geen steun in het recht. Immers, de wet verplicht de ontvanger van een uitkering om de verstrekker hiervan van de juiste gegevens te voorzien. Dat het benadelingsbedrag uiteindelijk – na het voeren van een procedure bij de enkelvoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland (afdeling bestuursrecht) – onder de schadegrens van categorie I als bedoeld in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude is uitgekomen was niet te voorzien. Uitgangspunt voor strafvorderlijk optreden is het benadelingsbedrag zoals in eerste instantie is vastgesteld door de uitkeringsinstantie ten tijde van de vervolgingsbeslissing door het Openbaar Ministerie. Er is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Het hof verwerpt het verweer.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De raadsman heeft namens de verdachte tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange periode rechtmatigheidsonderzoeksformulieren van de gemeentelijke afdeling Sociale Zaken willens en wetens onjuist ingevuld en zich zo schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. De verdachte heeft verzwegen dat zij samenwoonde en een gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte [medeverdachte]. Het handelen van de verdachte is niet alleen strafbaar, maar tevens uiterst laakbaar. Door onjuiste informatie te verstrekken over haar leefsituatie heeft zij een overheidsinstelling misleid en heeft ze de samenleving op kosten gejaagd voor het uitgebreide onderzoek dat hierdoor noodzakelijk werd naar de werkelijke stand van zaken met betrekking tot die leefsituatie. Daarnaast heeft ze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Op zichzelf zou een gevangenisstraf voor het bewezenverklaarde dan ook op zijn plaats zijn.
Het hof weegt evenwel mee dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat sinds de tenlastegelegde periode ruim vier jaren zijn verstreken. Bovendien is het netto benadelingsbedrag zoals dat op dit moment is vastgesteld (na verrekening met de uitkering waar de verdachte recht op bleek te hebben) aanzienlijk lager dan aanvankelijk werd vermoed en laat het zich aanzien dat dat bedrag inmiddels grotendeels is terugbetaald uit de door de verdachte en haar medeverdachte gezamenlijk ontvangen uitkering. Het opleggen van een onvoorwaardelijke straf acht het hof onder die omstandigheden niet opportuun. Alles afwegende acht het hof een taakstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd, maar in geheel voorwaardelijke vorm, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M.L. Leenaers en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 november 2016.