In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1978, was aangeklaagd voor uitkeringsfraude, omdat zij onjuiste informatie had verstrekt over haar leefsituatie bij de aanvraag van een uitkering. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de gemeente had moeten overgaan tot het verstrekken van een uitkering voor gehuwden of samenwonenden, gezien de feitelijke samenwoning van de verdachte met haar medeverdachte.
Het hof heeft deze stelling verworpen en benadrukt dat de wet de ontvanger van een uitkering verplicht om de verstrekker van de juiste gegevens te voorzien. De verdachte had willens en wetens onjuiste informatie verstrekt, wat leidde tot een misleiding van de overheidsinstelling en onterecht gemaakte kosten. Het hof heeft de opgelegde taakstraf in eerste aanleg vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, opgelegd in voorwaardelijke vorm. Het hof heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat het benadelingsbedrag lager is dan aanvankelijk werd vermoed.
De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.