ECLI:NL:GHAMS:2016:54

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200.165.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens foutieve invoer van alimentatiebedrag en inadequate reactie op klachten

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen drie gerechtsdeurwaarders. De klager verwijt hen dat zij bij het aanmaken van het dossier een fout hebben gemaakt in de invoer van het door hem te betalen alimentatiebedrag. Hierdoor hebben de gerechtsdeurwaarders ten onrechte diverse inningsmaatregelen tegen de klager genomen. Na ontdekking van de fout heeft de klager geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarders niet adequaat hebben gereageerd op zijn klachten. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht in eerste instantie gegrond verklaard en een maatregel van berisping opgelegd aan de gerechtsdeurwaarders.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de bestreden beslissing vernietigd en de klacht deels gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders inderdaad fouten hebben gemaakt bij de invoer van het alimentatiebedrag en dat zij niet adequaat hebben gereageerd op de situatie. De gerechtsdeurwaarders hebben echter wel adequaat gereageerd nadat de fout was ontdekt, door de beslagen op te heffen en het teveel ontvangen bedrag aan de klager terug te betalen. Het hof legt de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarders, maar verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.165.942/01 GDW
nummer eerste aanleg : 52.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 januari 2016
inzake
1. [gerechtsdeurwaarder 1] ,
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 1] ,
2. [gerechtsdeurwaarder 2] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 2] ,
3. [gerechtsdeurwaarder 3] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 3] ,
appellanten,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna de gerechtsdeurwaarders) hebben op 4 maart 2015 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 6 februari 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:10). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping opgelegd met de aanzegging dat indien andermaal door hen een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bedoelde handelingen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
1.2.
Op 23 maart 2015 zijn door het hof de aanvullende gronden van beroep van de gerechtsdeurwaarders ontvangen.
1.3.
Klager heeft op 23 april 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2015. De gerechtsdeurwaarders, vergezeld van hun gemachtigde, en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders [kantoor] is belast met de tenuitvoerlegging van een ten laste van klager gewezen vonnis (van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 december 2012) ter zake van het niet nakomen van een overeenkomst waarin onder meer de alimentatieverplichting is geregeld voor het kind van klager en de aflossing van een lening. Per abuis is bij het aanmaken van het dossier de betalingsachterstand van € 1625,70 ingevoerd als per maand verschuldigde alimentatie.
3.2.2.
Op 11 maart 2013 heeft [kantoor] ten laste van klager loonbeslag gelegd onder diens werkgever. Op 27 mei 2013 heeft [kantoor] ten laste van klager beslag gelegd onder de ABN AMRO bank (de bank). De bank heeft op 24 april 2013 verklaring gedaan van de door het beslag getroffen tegoeden. [kantoor] heeft met die verklaring niets gedaan tot januari 2014.
3.2.3.
In de periode maart tot en met juni 2013 en eind oktober en eind november 2013 zijn gelden geïnd via het loonbeslag.
3.2.4.
Op 23 oktober 2013 heeft [kantoor] beslag gelegd op de auto van klager. De openbare verkoop daarvan is op 19 november 2013 aangekondigd. Nadat klager hierop reageerde is de openbare verkoop opgeschort en afgelast. Toen is de foutieve invoer van de alimentatieverplichting geconstateerd en hersteld.
3.2.5.
Op 12 december 2013 heeft [kantoor] het over oktober en november 2013 ten onrechte via het loonbeslag ontvangen bedrag van € 2.426 aan klager geretourneerd. Bij brief van 20 december 2013 heeft [kantoor] een specificatie van dit bedrag aan klager verstrekt.
3.2.6.
Bij brief van 3 januari 2014 heeft [kantoor] de bank verzocht over te gaan tot inhouding en afdracht van een bedrag van € 489,51 en daarna het onder de bank gelegde beslag als beëindigd te beschouwen.
3.2.7.
Bij brief van 4 februari 2014 heeft klager bij de kamer een klacht ingediend tegen [medewerker] , medewerker bij [kantoor] , welke klacht door de kamer is opgevat als klacht tegen de gerechtsdeurwaarders.

4.Standpunt van klager

De klacht van klager houdt in dat de gerechtsdeurwaarders :
a. hebben verzuimd de bank te verzoeken de onder het beslag vallende gelden af te dragen;
b. niet eerlijk en juist hebben gehandeld;
c. bewijsstukken (te) laat aan klager hebben aangeleverd;
d. e-mails van klager niet hebben beantwoord;
e. vragen van klager niet willen beantwoorden;
f. een executoriale verkoop van de auto van klager hebben voorbereid terwijl door klager reeds € 3.155,-- teveel was voldaan.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 Gdw zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen, voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Voor fouten van medewerkers op een gerechtsdeurwaarderskantoor zijn daarom de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verantwoordelijk, tenzij die fouten niet aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden toegerekend.
6.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing overwogen dat is gebleken dat de handelingen waarover wordt geklaagd, zijn uitgevoerd door dan wel onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarders. Op grond daarvan heeft de kamer de gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden.
6.3.
De gerechtsdeurwaarders voeren in hoger beroep in de eerste plaats aan dat uit de feiten onomstotelijk blijkt dat wel degelijk adequaat is gereageerd nadat was geconstateerd dat maandelijks een te hoog bedrag aan alimentatieverplichting was ingevoerd. De gelegde beslagen zijn opgeheven, de verkoop van klagers auto heeft geen doorgang gevonden en het teveel ontvangen bedrag is aan klager (terug)betaald.
6.4.
Nadat [kantoor] in februari 2013 de fout had gemaakt dat bij het aanmaken van het dossier de verschuldigde alimentatie per maand voor een te hoog bedrag was ingevoerd en op grond van die onjuiste gegevens diverse inningsmaatregelen waren getroffen, waaronder de executoriale beslaglegging in oktober 2013 op de auto van klager, heeft [kantoor] inderdaad, onmiddellijk nadat de fout was ontdekt toen klager [kantoor] belde met het verzoek hem een overzicht te verschaffen, een herberekening uitgevoerd, klager daarover verslag gedaan bij brief van 5 december 2013, op 9 december 2013 met klager een gesprek gevoerd en een bedrag van € 2.426 aan klager terugbetaald. Deze reactie was adequaat en de verwijten (de klachtonderdelen b. tot en met e.) die klager de gerechtsdeurwaarders in dit verband maakt zijn dus niet terecht. Het hof zal de klacht (anders dan de kamer) in zoverre ongegrond verklaren.
6.5.
Door de gerechtsdeurwaarders is niet bestreden dat door hen in het dossier van klager fouten zijn gemaakt. Niet alleen is het bedrag van de door klager te betalen alimentatie fout ingevoerd en zijn op grond daarvan ten onrechte ten laste van klager diverse inningsmaatregelen genomen, ook hebben zij het op 27 maart 2013 gelegde derdenbeslag onder de bank niet vervolgd in die zin dat zij de bank hebben gevraagd periodieke afdrachten te doen en hebben zij dat beslag pas in januari 2014, nadat het saldo van het beslagen bedrag nog was “gebruikt” om de voor januari 2014 verschuldigde alimentatie te innen, afgewikkeld, terwijl opheffing onmiddellijk nadat was gebleken dat klager in het geheel geen betalingsachterstand meer had, in de rede had gelegen. Die onderdelen van de klacht zijn dus gegrond. Ter zake dit handelen van de gerechtsdeurwaarders acht het hof een maatregel op zijn plaats. Gezien de ernst van deze onderdelen van de klacht kan volstaan worden met de maatregel van berisping zonder aanzegging. Op hetgeen de gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd met betrekking tot de door de kamer gedane aanzegging, behoeft daarom niet te worden ingegaan.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
- verklaart de klacht gegrond wat betreft de onder 4.a. en f. vermelde onderdelen en legt elk van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016 door de rolraadsheer.