Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
de kosten van huisvesting, daaronder begrepen de huur en de rentelasten met betrekking tot de gezamenlijk bewoonde woning, de onroerendezaakbelasting en andere heffingen ter zake van het gebruik van de gezamenlijk bewoonde woning en de uitgaven voor dagelijks onderhoud en verzekering daarvan, ongeacht de eigendom van die woning;
6.Woning in gemeenschappelijke eigendom
1. De woning aan [adres] te [plaats] behoort toe aan beide partners, ieder voor de onverdeelde helft. Het hierna bepaalde heeft zowel betrekking op deze woning als ook op een in de toekomst gezamenlijk te verkrijgen woning.
2. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van de in lid 5 bedoelde hypothecaire lening, de aflossing daarvan en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beide partners, naar evenredigheid van hun aandeel in de woning, terwijl zij ook ieder in die verhouding delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of vermindering van de woning.
(…)
8. En/of-rekening
10. Einde overeenkomst
(…)
12. Einde van de samenleving anders dan door overlijden
1. Als de samenleving anders dan door overlijden eindigt, heeft ieder het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de door hen samen bewoonde woning.
zoveel mogelijk” van toepassing blijft. Zoals de man heeft aangevoerd, ziet dit artikel echter niet op de onderhavige situatie, waarin één van partijen zonder overleg de woning verlaat, de overeenkomst per die datum beëindigt en de ander in de woning achterblijft. Het beroep van de vrouw op de bedingen in de samenlevingsovereenkomst slaagt derhalve niet. Dit brengt mee dat de algemene regel van artikel 3:172 BW van toepassing is en ieder van partijen de helft van de woonlasten dient te dragen.