ECLI:NL:GHAMS:2016:5340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
23-004377-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 oktober 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 5 april 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk slaan van het slachtoffer in het gezicht, wat leidde tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 november 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, omdat het signalement van de dader niet overeenkwam met de verdachte en er geen fotoconfrontatie had plaatsgevonden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte door getuigen was herkend en dat de omstandigheden voldoende bewijs boden voor de mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de mishandeling en vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen tot een bedrag van € 348,28, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de betrokken rechters aanwezig waren.

Uitspraak

parketnummer: 23-004377-15
datum uitspraak: 23 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-081425-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof uit de bewijsmiddelen deels andere feiten en omstandigheden ten grondslag legt aan de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat weliswaar vast staat dat aangeefster [slachtoffer] is mishandeld, maar dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat deze mishandeling door de verdachte is gepleegd. De raadsman heeft daartoe
- kort gezegd - aangevoerd dat het signalement dat de getuigen van de dader hebben gegeven onvoldoende overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte en dat de getuigen bovendien niet zijn onderworpen aan een fotoconfrontatie.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het bewijs volgt dat de verdachte door aangeefster en door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is herkend en aangewezen als degene die de mishandeling heeft gepleegd. Onder die omstandigheden heeft een fotoconfrontatie geen toegevoegde waarde. De getuigen hebben bovendien verklaard dat de verdachte een groene jas en een wit T-shirt droeg, hetgeen door de verdachte ter zitting in hoger beroep is erkend.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer] een stomp tegen haar gezicht heeft gegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 april 2014 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal (met kracht) stompen tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 subsidiair 18 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer.
Door dit handelen heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Het hof rekent dit de verdachte aan en overweegt voorts dat een mishandeling in het uitgaansleven en op de openbare weg bij getuigen van dit feit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg kunnen brengen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 653,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 348,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 348,28 (driehonderdachtenveertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 73,28 (drieënzeventig euro en achtentwintig cent) materiële schade en
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 348,28 (driehonderdachtenveertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 73,28
(drieënzeventig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. mr. A.E. Kleene-Krom, J.W. Moors, en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2016.
Mr. R.P. den Otter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]