ECLI:NL:GHAMS:2016:5304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
23-000623-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Nederland, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 2,97 kilogram cocaïne op 20 oktober 2015 op de luchthaven Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. In hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij geen opzet had op het invoeren van de cocaïne, maar het hof verwierp dit bewijsverweer. Het hof oordeelde dat de verdachte bekend moet worden geacht met de inhoud van zijn bagage, en dat zijn verklaringen over de wijze waarop de cocaïne in zijn koffer terecht was gekomen ongeloofwaardig waren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de gevangenisstraf van 30 maanden bevestigd, en gelastte de teruggave van in beslag genomen bankbiljetten aan de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-000623-16
datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15/820937-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1959,
geen vaste woon-of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2,97 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag komt.

Bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het invoeren van cocaïne in Nederland, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is op 20 oktober 2015 vanuit Paramaribo aangekomen op de luchthaven Schiphol. In de koffer die de verdachte meevoerde als handbagage, zaten zakjes met een witte pastavormige substantie, waarbij het om cocaïne bleek te gaan. De verdachte heeft dit ook niet betwist.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een vliegtuigpassagier bekend is met de inhoud van zijn bagage, behoudens bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van de verdachte ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich meevoerde, zeer ongeloofwaardig. De verdachte heeft wisselend verklaard over de wijze waarop de pakketten met cocaïne in zijn koffer terecht zouden zijn gekomen en met wie hij precies en op welke wijze hij daarover contact had - met ene [naam 1] en/of ene [naam 2], in persoon op vliegveld Zanderij en/of telefonisch -, terwijl hij voorts geen concrete informatie over genoemde [naam 1] of [naam 2] heeft gegeven en mede daardoor het door hem geschetste scenario in vaagheden is blijven steken, zonder dat daarvoor enig aanknopingspunt aannemelijk is geworden.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2,97 kilogram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte een succesvol beroep op psychische overmacht toekomt omdat van hem, gelet op de tegen hem geuite dreigementen, redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij tegen de op hem uitgeoefende druk weerstand bood.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Het hof heeft in het dossier geen aanknopingspunt aangetroffen voor de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte met betrekking tot de gestelde bedreigingen. De verdachte heeft zonder nadere onderbouwing gesteld dat hij werd bedreigd door de eerdergenoemde [naam 2] en/of [naam 1], terwijl hij bovendien wisselend heeft verklaard, zoals hiervoor als is overwogen, over de wijze van contact. Het feit dat de verdachte voor vertrek naar, dan wel na aankomst in, Nederland telefonisch contact heeft gehad met mensen die in zijn telefoon staan onder de namen [naam 1] en [naam 2]. maakt dit niet anders, nu die contacten niet wijzen op een op hem uitgeoefende druk. Het hof is derhalve van oordeel dat de feitelijke grondslag van het verweer onvoldoende aannemelijk is geworden en reeds daarom het beroep op psychische overmacht niet kan slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis en de in beslag genomen bankbiljetten verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof verzocht een eventueel op te leggen straf te matigen met het oog op het feit dat de verdachte een
first offenderis en heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek in Nederland, zijn gezondheid te wensen over laat en hij zo spoedig mogelijk wenst terug te keren naar Suriname.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk invoeren van bijna 3 kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 2 tot 3 kilogram aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding tot matiging over te gaan.

Verbeurdverklaring

De rechtbank Noord-Holland heeft het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten € 995 verbeurd verklaard omdat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat geldbedrag, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
De advocaat-generaal heeft ook ten aanzien van het verbeurde geldbedrag bevestiging van het vonnis in eerste aanleg gevorderd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht af te zien van verbeurdverklaring van het geldbedrag, daar dit niet afkomstig is van criminele activiteiten maar afkomstig is van het werk van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de inbeslaggenomen bankbiljetten vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Nu evenmin aannemelijk is geworden dat het geldbedrag aan een ander dan de verdachte toebehoort, zal het hof de teruggave hiervan aan de verdachte gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5 stuks bankbiljetten van 100 euro, 9 stuks bankbiljetten van 50 euro, 2 stuks bankbiljetten van 20 euro, 1 stuk bankbiljet van 5 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2016.
[..........]
.