ECLI:NL:GHAMS:2016:5286

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
23-000227-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstverband met betrekking tot een kassier

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was werkzaam als kassier en werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging omvatte een aantal verduisteringen gepleegd tussen 21 april en 16 mei 2014, waarbij de verdachte op 13 mei 2014 een geldbedrag van ongeveer € 1.200,00 zou hebben verduisterd dat toebehoorde aan zijn werkgever. De politierechter had de verdachte veroordeeld voor de verduistering op 13 mei 2014, maar vrijgesproken van de overige ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor de vrijspraken, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering, waaronder camerabeelden, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verduistering. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd vernietigd en het hof legde een onvoorwaardelijke taakstraf van 20 uur op, met een subsidiaire hechtenis van 10 dagen. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een zwaardere straf rechtvaardigden.

Uitspraak

parketnummer: 23-000227-16
datum uitspraak: 29 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-180586-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof vat de tenlastelegging zo op dat daarin een aantal afzonderlijke verduisteringen in dienstbetrekking, gepleegd gedurende de periode van 21 april tot en met 16 mei 2014, ten laste zijn gelegd. Dit is in het onderhavige geval te beschouwen als een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging. De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, gepleegd op 13 mei 2014 en vrijgesproken van de overige ten laste gelegde verduisteringen in dienstbetrekking. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat tegen deze beslissingen voor de verdachte geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2014 tot en met 19 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk ongeveer € 1.200,00, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als kassier en/of verkoopmedewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal op grond van proceseconomische redenen en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt, worden vernietigd.

Bewijsoverweging

Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, nu de verdachte heeft verklaard geen geld te hebben weggenomen, maar slechts een (kassa)bonnetje te hebben verfrommeld, terwijl voorts, ook op grond van de camerabeelden van 13 mei 2014, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte geld heeft weggenomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte was op 13 mei 2014 werkzaam als kassier bij een [bedrijf]-filiaal. Door zijn werkgeefster is aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. De werkwijze zou daarbij als volgt zijn geweest. Nadat de kassamedewerker een fles of flessen drank scant, het geldbedrag van de klant in ontvangst neemt en in de kassa deponeert, annuleert hij de desbetreffende aankoop op de kassa en neemt hij het door de klant betaalde geldbedrag uit de kassa weg. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2014 heeft de verbalisant [verbalisant] bij het bekijken van de camerabeelden van 13 mei 2014 waargenomen dat de verdachte een fles dan wel flessen drank scant, geld van de klant in ontvangst neemt en dit in de kassa deponeert, alsmede dat de verdachte vervolgens nog een handeling uitvoert waarbij hij het touchscreen bedient, een gedeelte van de geldbiljetten uit de kassa wegneemt en geldbiljetten in zijn linkervuist opvouwt, waarna de verdachte uit beeld loopt. Deze waarneming van de verbalisant is niet in tegenspraak met hetgeen het hof ter terechtzitting bij het bekijken van de desbetreffende beelden heeft waargenomen. Gelet op het bovenstaande is de verklaring van de verdachte dat hij geen geld heeft weggenomen, doch slechts een kassabon heeft verfrommeld, onaannemelijk en acht het hof, mede gezien de overige te bezigen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 13 mei 2014 schuldig heeft gemaakt aan verduistering in persoonlijke dienstbetrekking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk enig geldbedrag, dat toebehoorde aan [bedrijf]., welk goed de verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als kassier onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uur, subsidiair 10 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich als werknemer schuldig gemaakt aan verduistering van geld van zijn werkgever. Hierdoor heeft hij het vertrouwen dat in hem als werknemer mocht worden gesteld ernstig beschaamd en zijn werkgever financieel benadeeld. Dit feit is te ernstig om met een geheel voorwaardelijke (taak)straf te worden afgedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf van de hierna te vermelden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat deze straf hoger is dan die, welke door de politierechter is opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de ten laste gelegde verduisteringen in dienstbetrekking gepleegd op andere data dan 13 mei 2014.
Vernietigt het vonnis voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.C. Römer en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 november 2016.
=========================================================================
[.]