In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was werkzaam als kassier en werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging omvatte een aantal verduisteringen gepleegd tussen 21 april en 16 mei 2014, waarbij de verdachte op 13 mei 2014 een geldbedrag van ongeveer € 1.200,00 zou hebben verduisterd dat toebehoorde aan zijn werkgever. De politierechter had de verdachte veroordeeld voor de verduistering op 13 mei 2014, maar vrijgesproken van de overige ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor de vrijspraken, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering, waaronder camerabeelden, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verduistering. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd vernietigd en het hof legde een onvoorwaardelijke taakstraf van 20 uur op, met een subsidiaire hechtenis van 10 dagen. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een zwaardere straf rechtvaardigden.