In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1955, was beschuldigd van diefstal van meerdere verpakkingen boxershorts, biefstuk en zalm, toebehorende aan winkelbedrijf Hema. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 3 april 2016 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 november 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat niet duidelijk was dat de verdachte de intentie had om de goederen niet af te rekenen, en verzocht om vrijspraak. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de goederen in een plastic tas had gestopt en de winkel zonder te betalen had willen verlaten. Dit handelen werd door het hof als opzet tot wederrechtelijke toe-eigening geduid.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Ondanks dat de verdachte enige vooruitgang had geboekt in zijn leven, achtte het hof het gevaar van recidive aanwezig. De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de diefstal.