ECLI:NL:GHAMS:2016:5259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-004107-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake poging tot afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van poging tot afpersing en vernieling. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigend ophouden in een massagesalon en het eisen van een geldbedrag van 40.000 euro van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de vernieling van een mobiele telefoon, omdat er onvoldoende bewijs was. Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich dreigend heeft gedragen en heeft geprobeerd het slachtoffer onder druk te zetten om geld af te geven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 dagen en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van €250 aan het slachtoffer toegewezen voor immateriële schade. De vordering van een andere benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de straffen en maatregelen gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004107-15
Datum uitspraak: 30 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/700490-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 juli 2012 tot en met 15 juli 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), (op 14 juli 2012) tezamen met twee medader(s), althans alleen, naar de massagesalon van die [slachtoffer] is gegaan, waarna verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich dreigend en/of intimiderend heeft/hebben opgehouden in die massagesalon en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat ze nog 40.000 euro schuldig is en dat ze precies twee dagen de tijd krijgt om te betalen en dat hij, verdachte, morgen de helft komt halen en/of dat anders de tent van hem is en/of
- die [slachtoffer] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd 'Ik denk dat jij een groter probleem krijgt als je naar de politie gaat. Jij weet niet wie hier voor jou staat. Ik zorg dat deze zaak stuk gaat. Je weet niet wie hier tegenover jou staat. Wil je de politie halen? Ik ben de politie' en/of 'Je gaat gewoon betalen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- in een worsteling is/zijn gekomen met die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] ruggelings bij haar bovenarmen heeft/hebben vast gepakt en/of
- [naam], die in die massagesalon aanwezig was en beelden/opnamen had gemaakt van verdachte en/of zijn mededader(s), zijn telefoon afhandig heeft/hebben gemaakt en/of die telefoon heeft/hebben doorzocht en/of (op 15 juli 2012) tezamen met zeven, althans één of meer, mededader(s), althans alleen, de massagesalon van die [slachtoffer] is binnen gegaan, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gevraagd of die [slachtoffer] aanwezig was en/of zoekend heeft/hebben rondgekeken in één of meerdere ruimte(s) van die massagesalon, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 14 juli 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 2

De aangever heeft verklaard dat de verdachte zijn telefoon heeft stuk gegooid. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat de telefoon is stukgegooid. Deze verklaring is kennelijk deels een invulling van wat de getuige meent te hebben gehoord. Nu objectief bewijs dat de telefoon is vernield ontbreekt, kan naar het oordeel van het hof niet niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 14 juli 2012 tot en met 15 juli 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer],
op 14 juli 2012 naar de massagesalon van die [slachtoffer] is gegaan, waarna verdachte
- zich dreigend heeft opgehouden in die massagesalon en
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze nog 40.000 euro schuldig is en dat ze precies twee dagen de tijd krijgt om te betalen en dat hij morgen de helft komt halen en dat anders de tent van hem is en
- die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd 'Ik denk dat jij een groter probleem krijgt als je naar de politie gaat. Jij weet niet wie hier voor jou staat. Ik zorg dat deze zaak stuk gaat. Je weet niet wie hier tegenover jou staat. Wil je de politie halen? Ik ben de politie' en/of 'Je gaat gewoon betalen en
op 15 juli 2012 de massagesalon van die [slachtoffer] is binnen gegaan, waarna verdachte heeft gevraagd of die [slachtoffer] aanwezig was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte al genoeg is gestraft voor het delict: hij is zijn baan kwijtgeraakt, kan geen VOG-verklaring meer krijgen en hij ziet zijn kinderen niet meer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft door middel van intimidatie en het creëren van angst gepoogd het slachtoffer af te persen. Dit heeft niet alleen bij haar, maar ook in haar directe omgeving gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 augustus 2016 is hij recent niet voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Vanwege het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de duur van de gevangenisstraf evenwel beperken tot de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Daarnaast acht het hof echter een taakstraf van 150 uren passend en geboden. Hoewel het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde, ziet het hof, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, geen aanleiding om af te wijken van de eis van de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.121,05. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 850 aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de hoofdelijke toewijzing van de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 250 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft gezegd dat de verdachte bereid is deze schade te vergoeden als teken van goede wil.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250 waarbij het hof heeft gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden toegekend. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 1.549,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 699,00 voor immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn medeverdachten, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover medeverdachten hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de medeverdachten van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald aan de benadeelde partij, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
Verklaart de benadeelde partij [naam] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.T. van der Meer en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 september 2016.
[...........]
.