ECLI:NL:GHAMS:2016:5252

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-003192-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 16 februari 2015 te Assendelft. De tenlastelegging hield in dat hij met kracht een mobiele telefoon naar het hoofd van zijn levensgezel heeft gegooid, wat resulteerde in letsel en pijn voor het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij kwaad was en in een vlaag van woede handelde, maar ontkende opzet te hebben gehad om het slachtoffer te raken. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou raken.

Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een gevangenisstraf van acht dagen, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 20 uren. Het hof oordeelde dat de straffen passend waren, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had zijn ex-partner mishandeld in haar eigen woning, wat haar lichamelijke integriteit had geschonden.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de verdachte een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van veertig uren op, met de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete. De beslissing werd genomen met inachtneming van de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003192-15
Datum uitspraak: 30 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 15/800085-15 en 08/182120-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door met kracht een mobiele telefoon naar het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te gooien, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewijsmotivering

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar een telefoon in de richting van het slachtoffer heeft gegooid, maar dat hij niet de intentie had om haar te raken. Derhalve heeft de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de mishandeling gehad.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De verdachte heeft - min of meer gelijk aan zijn eerdere verklaringen - ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij kwaad was en in een vlaag van woede een mobiele telefoon in de richting van het slachtoffer heeft gegooid. Deze telefoon heeft het slachtoffer geraakt en heeft een forse wond bij haar rechter wenkbrauw (foto pagina 6 van het dossier) veroorzaakt. Gelet op de ernst van die wond, moet de verdachte de telefoon naar het oordeel van het hof met kracht hebben gegooid. Door aldus te handelen heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou raken en haar pijn en letsel zou toebrengen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door met kracht een mobiele telefoon naar het hoofd van die [slachtoffer] te gooien, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht alsmede een taakstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft - voor zover de verdachte zou worden veroordeeld - de eis van de advocaat-generaal redelijk genoemd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zijn
ex-partner in haar woning mishandeld. Door zo te handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn en letsel bezorgd in een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 augustus 2016 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof heeft voorts acht geslagen op het beknopte reclasseringsadvies van 28 mei 2015.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte samen met een begeleider een plan van aanpak heeft geschreven dat erop is gericht de verdachte in de toekomst intensief te begeleiden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij alleen ‘echte’ hulp van de reclassering wil. Nu de verdachte vrijwillig bezig is met een begeleider en niet is gebleken van een intrinsieke motivatie om samen te werken met de reclassering, acht het hof het stellen van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde niet zinvol.
Het hof acht, alles afwegende, de straffen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 18 oktober 2012 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis. De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft deze vordering in eerste aanleg afgewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft vanwege de financiële situatie van de verdachte verzocht de vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen.
Het hof oordeelt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Blijkens genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de proeftijd inmiddels verstreken. Verlenging van de proeftijd is dan ook rechtens niet mogelijk.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 18 oktober 2012, parketnummer 08/182120-12, te weten van:
een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. H.T. van der Meer en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 september 2016.
[........]
.