ECLI:NL:GHAMS:2016:5249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-001397-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken in eerste aanleg, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zitting op 16 september 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte en zijn raadsvrouw. De tenlastelegging omvatte mishandeling van een slachtoffer op 28 september 2014 te Zaandam. Het hof heeft de aangifte van het slachtoffer beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende steun vindt in het dossier. De arts had slechts minimaal letsel geconstateerd, wat niet overeenkwam met de ernst van de aangifte.

Daarom heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en heeft de verdachte vrijgesproken. Tevens is de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001397-15
Datum uitspraak: 30 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer
15-008947-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd - voor zover nog aan de orde in hoger beroep - dat:
1:
hij op of omstreeks 28 september 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer] heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken en/of een of meerdere malen op/tegen het lichaaam en/of in/tegen het gezicht te slaan en/of te schoppen en/of een of meerdere malen het haar hoofd tegen de muur te slaan en/of met beide handen haar keel dicht te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier. Met name past het door de arts beschreven minimale letsel van aangeefster in het geheel niet bij de hoeveelheid geweld en de intensiteit daarvan zoals door aangeefster bij de politie aangegeven en ter terechtzitting bij het hof in nog excessievere vorm herhaald. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.183,16. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.683,16. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met uitbreiding daarvan met de post ‘eigen bijdrage ziektekosten 2016’ ter hoogte van € 385,00.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. H.T. van der Meer en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 september 2016.
[.............]