In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken in eerste aanleg, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting op 16 september 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte en zijn raadsvrouw. De tenlastelegging omvatte mishandeling van een slachtoffer op 28 september 2014 te Zaandam. Het hof heeft de aangifte van het slachtoffer beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende steun vindt in het dossier. De arts had slechts minimaal letsel geconstateerd, wat niet overeenkwam met de ernst van de aangifte.
Daarom heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en heeft de verdachte vrijgesproken. Tevens is de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten zijn voor beide partijen.