In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 24 maart 2016 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het handelen in strijd met artikel 2 onder A van de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, in totaal 852,4 gram, heeft ingevoerd, wat duidt op de intentie tot handel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft de straf in lijn gebracht met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die een gevangenisstraf van zes tot acht maanden aanbevelen voor vergelijkbare zaken.