In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Italië in 1958 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 20 december 2015 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de hoeveelheid cocaïne in zijn koffer, omdat hij met zijn leveranciers had afgesproken dat hij slechts één kilogram zou meenemen. Het hof heeft deze verklaring verworpen en geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er meer dan één kilogram cocaïne in de koffer zat. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met dien verstande dat hij opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen aanleiding om de straf te matigen, gezien de hoeveelheid cocaïne die hij had ingevoerd en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving.