ECLI:NL:GHAMS:2016:5245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-001320-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne op Schiphol en de beoordeling van voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Italië in 1958 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 20 december 2015 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de hoeveelheid cocaïne in zijn koffer, omdat hij met zijn leveranciers had afgesproken dat hij slechts één kilogram zou meenemen. Het hof heeft deze verklaring verworpen en geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er meer dan één kilogram cocaïne in de koffer zat. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met dien verstande dat hij opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen aanleiding om de straf te matigen, gezien de hoeveelheid cocaïne die hij had ingevoerd en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001320-16
Datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15/821169-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres] (Italië),
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging.

De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er tweeënhalve kilo cocaïne in zijn koffer zat nu hij met de “leveranciers” had afgesproken dat hij één kg cocaïne in de koffer zou meenemen. De verdediging heeft bepleit dat de verdachte daarom geen opzet heeft gehad op de invoer van de overige anderhalve kilo cocaïne.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen, niet onderzocht welk gewicht aan cocaïne hij in de koffer meevoerde, nadat die koffer aan hem was overhandigd. Bij die stand van zaken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich meer dan één kg cocaïne in die koffer zou bevinden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden op te leggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk op grond van het volgende. De verdachte heeft de drugs gesmokkeld vanwege zijn uitzichtloze financiële situatie. Hij kon vanwege zijn lichamelijke beperking niet werken en hij kreeg geen uitkering. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte na zijn detentie onderdak en begeleiding in Italië zal krijgen van de organisatie [organisatie] met als doel om zijn leven op de rit te krijgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van bijna 2,5 kg van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op deze hoeveelheid was de cocaïne bestemd geweest voor de handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 2 tot 3 kg aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden genoemd. Gelet op de ingevoerde hoeveelheid acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden passend. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding deze straf te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.
[..........]
.