ECLI:NL:GHAMS:2016:5233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-001677-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting en geweldpleging met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2016. De verdachte, geboren in Tunesië in 1979 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, werd beschuldigd van meermalen verkrachting, geweldpleging en het voorhanden hebben van wapens. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen onder bedreiging met een vuurwapen en een mes, alsook het stelen van persoonlijke bezittingen van het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was en dat de verklaringen mogelijk uit wraakgevoelens waren afgelegd. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank grotendeels overgenomen en heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten en het hof heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging rechtvaardigen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 5.000 heeft vastgesteld voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook beslist over het beslag en de teruggave van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001677-16
Datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/654170-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer], hebbende verdachte
- meermalen, althans eenmaal zijn, verdachtes vuist en/of hand in de vagina van die van [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gestoten en/of gestompt en/of zijn, verdachtes, penis in de mond van die van [slachtoffer] gebracht en/of laten nemen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- ( een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die van [slachtoffer] heeft gehouden en/of
- ( daarbij) heeft gezegd: "Als je niet doet wat ik wil ga je eraan" en/of "Als je doet wat ik wil blijf je leven" en/of "Anders gaat je moeder huilen", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die van [slachtoffer] heeft gedwongen haar woning binnen te gaan en/of (vervolgens) om cocaine te snuiven en/of
- een mes aan die van [slachtoffer] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- ( daarbij) tegen die van [slachtoffer] heeft gezegd: "Jij hebt mij pijn gedaan en jij moet ook pijn lijden", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- de handen van die van [slachtoffer] met een sjaal heeft vastgebonden en/of
- ( meermalen) in/tegen het gezicht, althans het hoofd van die van [slachtoffer] heeft geslagen;
2:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een gasalarmpistool, en/of munitie van categorie III, te weten drie (traangas)patronen, voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een bankpas en/of een OV-kaart en/of een I-pad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring en de op te leggen sancties.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

De raadsvrouw heeft betoogd dat voor het onder 1 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en de verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft hieromtrent het volgende aangevoerd:
De verklaringen van de aangeefster zijn inconsistent en onbetrouwbaar en mogelijk afgelegd uit wraakgevoelens jegens de verdachte. De verklaringen van de aangeefster staan op zichzelf (
unis testis) en vinden geen steun in ander bewijs. Het bij de aangeefster geconstateerde letsel past niet bij de beschreven geweldshandelingen en voorts kan niet uitgesloten worden dat de plaats-delict in scene is gezet. De alternatieve lezing van de verdachte, inhoudende dat sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact, wordt daarentegen niet weersproken door de bewijsmiddelen en vindt steun in de foto’s die ter plaatse zijn gemaakt en het ontbreken van bloedsporen en sporen van (massage)olie.
Het hof kan zich grotendeels vinden in de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zodat het deze overneemt met enige aanpassing, zodat deze als volgt komen te luiden:
De aangeefster heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij door de verdachte is bedreigd met een vuurwapen en een mes, verbaal is bedreigd, gedwongen is cocaïne te gebruiken, is vastgebonden en geslagen, en dat zij gedurende en na deze bedreigingen en geweldshandelingen door de verdachte is verkracht. Deze verkrachting vond plaats in de woning van de aangeefster en bestond er uit dat de verdachte zijn vuist in haar vagina heeft gebracht en haar heeft gedwongen zijn penis in haar mond te laten nemen.
De aangeefster heeft op 18 juli 2015 om 01.10 alarmnummer 112 gebeld met de melding dat zij het slachtoffer was geworden van huiselijk geweld en dat de verdachte een pistool tegen haar hoofd had gezet. Vijf minuten later werd de aangeefster met trillende handen aangetroffen in haar woning door de politie aan wie de aangeefster vertelde dat zij was verkracht en geslagen door haar ex-partner. Tevens vertelde de aangeefster dat zij van de verdachte cocaïne moest gebruiken en dat hij haar had bedreigd met een mes. De verbalisanten constateerden bij de aangeefster een rood gelaat, rood-gloeiende armen en een kras op haar linkerarm. Dit letsel past bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar had geslagen. Voorts hebben de verbalisanten op het bed een mes aangetroffen en hebben ze in het midden van de woonkamer een bruine sjaal zien liggen, waarmee de verdachte de aangeefster zou hebben vastgebonden. Tevens hebben ze een fles wodka en een papiertje met sporen van cocaïne aangetroffen.
De verdachte is op 18 juli 2015 rond 01.20 aangehouden, waarbij hij in het bezit bleek te zijn van een vuurwapen met patronen. Dit bevestigt de verklaring van de aangeefster dat de verdachte een vuurwapen bij zich had. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit vuurwapen in de woning aan de aangeefster heeft getoond.
Een forensisch arts van de GGD heeft op 18 juli 2015 om 06.00 geconstateerd dat de aangeefster op haar linkerwang een bloeduitstorting van drie bij drie centimeter had. Dit letsel komt overeen met het letsel dat de verbalisanten hebben waargenomen. De forensisch arts stelde verder vast dat aan de linkerzijde van de vagina-ingang op de binnenste schaamlip een kleine rode puntvormige verkleuring te zien was en dat deze verkleuring paste bij een drukwond. Tevens nam de arts op de achterwand van de vagina een roodblauw vlekkerige slijmvliesverkleuring van anderhalf bij anderhalf centimeter waar, welk letsel past bij een bloeduitstorting, oppervlakkig schaafletsel en een drukwond. De arts heeft verklaard dat het letsel goed paste bij de door de aangeefster opgegeven toedracht en dat het niet paste bij automutilatie of een andere toedracht.
Het hof stelt voorop dat de aangeefster op essentiële punten consistent heeft verklaard. De omstandigheid dat zij, zoals door de raadsvrouw is betoogd, niet direct bij haar 112-melding heeft gezegd dat zij was verkracht, doet daar niet aan af. Evenmin ziet het hof in de omstandigheid dat geen bloedsporen of sporen van massageolie zijn gevonden reden te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster.
Voorts vinden de verklaringen van de aangeefster naar het oordeel van het hof voldoende steun in het overige, hiervoor samenvattend weergegeven, bewijsmateriaal.
Het hof verwerpt op grond van het voorgaande tevens het door de verdediging aangedragen, alternatieve scenario dat de seks tussen het slachtoffer en de verdachte vrijwillig is geweest, dat de aangeefster uit wraak heeft verklaard en dat zij de plaats-delict in scene heeft gezet.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Wel zal het hof de verdachte vrijspreken van het dwingen van de aangeefster tot het gebruiken van cocaïne, omdat het hof niet kan vaststellen dat tussen het gebruik van de cocaïne en de verkrachting in voldoende mate causaal verband bestaat.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer], hebbende verdachte
- meermalen zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die van [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die van [slachtoffer] laten nemen
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- een vuurwapen tegen het hoofd van die van [slachtoffer] heeft gehouden en
- daarbij heeft gezegd: "Als je niet doet wat ik wil ga je eraan" en "Als je doet wat ik wil blijf je leven" en "Anders gaat je moeder huilen", en
- die van [slachtoffer] heeft gedwongen haar woning binnen te gaan en
- een mes aan die van [slachtoffer] heeft getoond en
- de handen van die van [slachtoffer] met een sjaal heeft vastgebonden en
- meermalen in het gezicht van die van [slachtoffer] heeft geslagen;
2:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een gasalarmpistool, en munitie van categorie III, te weten drie patronen, voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een bankpas en een OV-kaart, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en dat de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (met dwangverpleging) en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Gelet op het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Toen de eerder opgelegde maatregel in 2013 werd beëindigd, leek hij niet meer te voldoen aan de algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Voorts is niet gebleken dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid oplegging van de maatregel vereist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een brute en vernederende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden: hij heeft in een tijdsbestek van een aantal uren een vuurwapen tegen haar hoofd gezet, haar met een mes bedreigd, haar vastgebonden en haar meermalen verkracht. Dit heeft hij in haar woning gedaan, juist een plaats waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen. Vervolgens heeft hij bezittingen van het slachtoffer meegenomen.
Uit een door het slachtoffer op schrift gestelde slachtofferverklaring, die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen, blijkt de ernst van de gevolgen van de daad van de verdachte. Het slachtoffer is haar levensvreugde voor een deel kwijt, wantrouwt mensen, voelt zich machteloos en getraumatiseerd en is verhuisd naar een nieuwe woning zodat ze de tragische ervaring achter zich kan laten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte eerder veroordeeld ter zake van onder andere verkrachting.
Gelet op het voorgaande en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die hierna aan de orde komen, is naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
TBS met dwangverpleging
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
Het is aan het hof die vaststelling te doen. Die vaststelling kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze opgestelde rapporten, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar de persoon van de verdachte door psychiater [naam 1] en deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC). Door hen is terzake rapport uitgebracht. In het strafdossier van de verdachte bevinden zich voorts diverse rapporten die zijn opgemaakt in het kader van de eerdere verdenking en veroordeling van de verdachte tot (onder meer) TBS met dwangverpleging ter zake van verkrachting en poging tot verkrachting. Het hof ontleent aan deze rapporten, alsmede aan voormeld PBC-rapport, het volgende:
Het rapport van 6 november 2001, opgemaakt door [naam 2], psychiater, voor zover inhoudende:
Bij betrokkene is er een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en afhankelijke trekken en ik-zwakte.
Het rapport van 6 november 2001, opgemaakt door [naam 3], klinisch psycholoog, voor zover inhoudende:
Bij betrokkene is sprake van een geestelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen in de zin van een licht afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met daarbij theatrale en antisociale kenmerken, in combinatie met een gebrek aan uitwerking op het vlak assertiviteit, autonomie, agressie en seksualiteit.
Het rapport van 22 april 2008, opgemaakt door [naam 4], psychiater, en [naam 5], psycholoog. De bevindingen van [naam 4] houden onder meer het volgende in:
Classificatie volgens DSM-IV: Antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken.
De bevindingen van [naam 5] houden onder meer het volgende in:
Op grond van het onderhavige onderzoek, in samenhang met de beschikbare gerechtelijke stukken, kan worden geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Voorts is sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, cannabis en alcohol), thans in langdurige volledige remissie bij onder toezicht staan.
Het verlengingsadvies van FPC de Oostvaarderskliniek van 6 juni 2012, opgemaakt door drs. [naam 6], hoofd van de inrichting, drs. [naam 7], psychiater en drs. [naam 8], klinisch psycholoog, voor zover inhoudende:
Betrokkene laat binnen de muren van de kliniek steeds beter zien bestand te zijn tegen stress en druk. Echter is het de vraag of betrokkene voldoende in staat is deze zelfstandig (zonder ondersteuning van de kliniek) aan te wenden en stressvolle situaties het hoofd te bieden. In een complexe of emotionele situatie zullen de copingsvaardigheden van betrokkene mogelijk tekort schieten.
De laatste afname van de PCL-R heeft plaatsgevonden in de Van der Hoevenkliniek. Hier werd een score gevonden van 22.
Het meest risicovol is de combinatie van de factoren (impulsiviteit, fors middelmisbruik, seksueel verlangen, antisociale cognities) die destijds ook heeft geleid tot het plegen van de delicten.
Het empathisch vermogen is, samenhangend met de persoonlijkheidsproblematiek, in emotionele zin gebrekkig.
Betrokkene staat bekend als iemand die zich enerzijds aanpast aan de regels in het zicht van autoriteiten, anderzijds antisociaal gedrag kan vertonen buiten het zicht en de controle van deze autoriteiten. Hij is bekend met afhankelijkheid van alcohol en harddrugs. Er is sprake van een persoonlijkheid-problematiek uit het B-cluster. Zijn impulsieve gedrag kan hem gemakkelijk in situaties met een verhoogd risico brengen, wat een controlerend en begeleidend kader noodzakelijk maakt. In het delictscenario is sprake van kenmerken van de antisociale pleger, waarbij het gebruik van drugs, het zich voordoen van een gelegenheid en een instrumentele kijk op vrouwen en seksualiteit, een belangrijke rol spelen.
Het rapport van het PBC van 23 februari 2016, opgemaakt door [naam 9], psychiater en [naam 10], klinisch psycholoog. Hun bevindingen houden onder meer het volgende in:
Op 15 juli 2002 veroordeelde de rechtbank betrokkene tot drie jaren detentie en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
De tbs met verpleging ving op 7 augustus 2003 aan. In tegenstelling tot het advies van de kliniek besloot de rechtbank in augustus 2012 de tbs met verpleging te beëindigen.
Tijdens de jarenlange tbs zijn diverse rapportages gemaakt waarin zijn gedrag is beschreven. Opvallend is, achteraf lezend, dat de behandeling vooral in het begin moeizaam is verlopen. Het onderwerp seksualiteit blijft jarenlang een heikel thema. Ook is het lastig om betrokkene naar zichzelf te laten kijken vanwege zijn geneigdheid de verklaring van zijn gedrag aan het gebruik van middelen toe te schrijven. Op functioneel niveau wordt in de loop der jaren toenemend aangepast gedrag waargenomen, waarbij echter ook opvalt dat er diverse malen beschreven wordt, dat men in de kliniek niet altijd oog heeft gehad voor wat hij buiten het zicht van de medewerkers uitvoerde.
Door de tbs heen zijn de diagnoses niet wezenlijk veranderd. Maar betrokkene wordt aan het eind dusdanig beschreven dat hij niet meer lijkt te voldoen aan de algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Maar de diagnoses blijven tot het einde gehandhaafd.
Opvallend is dat betrokkene tot 2010 weinig profijt had van de behandeling en niet werkelijk in behandeling was gekomen.
Duidelijk is dat als betrokkene de stabiliserende factoren, zoals werk, huisvesting en zijn relatie, was kwijtgeraakt, hij weer middelen gebruikte en zijn familie minder steunend bleek dan verwacht.
Aan het eind van de tbs bleven de eerder gestelde diagnoses gehandhaafd en er lijkt veel belang te zijn toegekend aan het feit dat hij een relatie kreeg, werk en huisvesting had en dus structuur had. Er zijn geen aanwijzingen te veronderstellen dat tussen de tbs-periode en het huidige ten laste gelegde, er ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die een eerder gestelde diagnose veranderd zou kunnen hebben, als die diagnose toen nog geldend was.
Op basis van bovengenoemde rapporten concludeert het hof dat de gestelde diagnose, inhoudende dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, door de jaren heen in de kern niet is gewijzigd en dat de eerdere behandeling in de TBS hierin geen wezenlijke verandering heeft gebracht. De door de verdachte gepleegde verkrachting sluit aan bij de in genoemde rapporten geschetste problematiek: het middelengebruik van de verdachte en zijn instrumentele/gewelddadige houding ten opzichten van vrouwen. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte ten tijde van het feit leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Het hof stelt vast dat het onder 1 bewezen feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het hof is van oordeel dat de vastgestelde stoornis, mede gelet op de ernst van het gepleegde feit, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De verdachte heeft, door in deze zaak te weigeren medewerking te verlenen aan onderzoek van gedragsdeskundigen, iedere opening naar een onderzoek naar alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Het hof zal daarom ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Het hof constateert voorts dat het door de verdachte gepleegde feit gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, waardoor de maatregel een ongemaximeerde duur heeft.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de toewijzing van de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering - gelet op de bepleite vrijspraak - niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 5.000, waarbij het hof heeft gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden toegekend. Voor het overige gaat toewijzing van de vordering met betrekking tot de immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten; dat deel van de vordering wordt afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslissingen ten aanzien van het beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen fles Absolut Vodka verbeurd wordt verklaard en het stuk papier (met sporen cocaïne) wordt onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het stuk papier (met sporen cocaïne) aan het verkeer onttrekken aangezien met behulp daarvan het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal gelasten dat de fles Absolut Vodka wordt teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 242 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 stuk papier, 5015658.
Gelast de teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 fles Absolut Vodka, 5015674.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000 (vijfduizend euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000 (vijfduizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. G. Oldekamp en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.
[.........]
.