ECLI:NL:GHAMS:2016:5228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.170.470/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de titel van betaling van € 22.500 tussen moeder en zoon, waarbij de vraag is of het gaat om schenking of bewaargeving

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een moeder en haar zoon over de titel van een betaling van € 22.500. De moeder, aangeduid als [geïntimeerde], heeft dit bedrag op 20 augustus 2013 overgemaakt naar de rekening van haar zoon, aangeduid als [appellant]. De moeder stelt dat deze betaling ten titel van bewaargeving is gedaan, terwijl de zoon beweert dat het een schenking betreft. De moeder heeft de zoon gevraagd om het geld op een aparte rekening te zetten en heeft aangegeven dat zij op elk gewenst moment het geld terug wilde kunnen vragen. De zoon heeft de vordering van de moeder betwist en stelt dat het bedrag als schenking is bedoeld.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de moeder toegewezen, waarbij is overwogen dat de zoon op de hoogte was van de fiscale redenen van de moeder om het geld over te maken. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de zoon toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van de moeder dat de betaling ten titel van bewaargeving is gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de betaling niet bij de overboeking is gemarkeerd en dat er onduidelijkheid bestaat over de intentie van de betaling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.170.470/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 3141352/CV EXPL 14-6329
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 december 2016
inzake:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2]
,gemeente [gemeente 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Verhoog te Bergen NH.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden in het hiernavolgende [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2
Bij dagvaarding van 22 mei 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het op 26 maart 2015 door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), uitgesproken vonnis (hierna: het vonnis), onder voormeld zaaknummer gewezen tussen hem als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.
1.3
Bij arrest van 9 juni 2015 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, die op 27 augustus 2016 heeft plaatsgevonden. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.4
Bij memorie heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.5
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven van [appellant] bestreden, een productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] in – het hof begrijpt – de kosten van de procedure in hoger beroep, te vermeerderen met nakosten.
1.6
Partijen hebben de zaak op 8 april 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, die zich daarbij hebben bediend van pleitnotities, die zijn overgelegd. Ook [appellant] heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde notitie. Partijen is voorts akte verleend van het in het geding brengen van nog een aantal producties.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten en behandeling grief I

De kantonrechter heeft in het vonnis onder het kopje “De feiten” (a tot en met g) de feiten vastgesteld die zij bij haar beslissing tot uitgangspunt heeft genomen. Grief I stelt aan de orde dat de kantonrechter als datum waarop de hierna nog te bespreken overboeking van € 22.500,-- op de rekening van [appellant] heeft plaatsgevonden, op of omstreeks 29 augustus 2013 heeft vermeld, terwijl de overboeking volgens [appellant] op 20 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft deze stelling van [appellant] niet betwist. Het hof gaat er dus van uit dat de overmaking op [appellant] rekening op 20 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Grief 1 is gegrond. Omtrent de overige door de kantonrechter vermelde feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak – kort weergegeven – om het volgende.
a. [appellant] is de zoon van [geïntimeerde] , die nog drie andere kinderen heeft, [A] , [B] en [C] (hierna ook met hun voornaam aan te duiden). [C] behartigt de financiële belangen van [geïntimeerde] sinds de echtgenoot van [geïntimeerde] [in] 2011 is overleden.
b. Op 20 augustus 2013 is een bedrag van € 22.500,-- overgeschreven van de bankrekening van [geïntimeerde] op de bankrekening van [appellant] . Tussen partijen is niet in geschil dat die overboeking feitelijk op 18 augustus 2013 door [appellant] is gedaan in opdracht van [geïntimeerde] , die hem daartoe de inlogcodes van haar bankrekening heeft verschaft.
c. Partijen verschillen van mening over de plaats waar [appellant] zich toen bevond. Volgens [appellant] was hij in zijn eigen huis in [plaats 1] . Volgens [geïntimeerde] had zij [appellant] verzocht bij haar in [plaats 2] langs te komen en heeft [appellant] aan dat verzoek gevolg gegeven.
d. Omstreeks 1 september 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] verzocht genoemd bedrag aan haar terug te betalen. (Terug)betaling heeft niet plaatsgevonden.
e. [A] heeft op 1 september 2013 namens [geïntimeerde] aangifte tegen [appellant] gedaan van verduistering.
3.2
[geïntimeerde] vordert in deze procedure veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 22.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2013. Zij stelt ter ondersteuning van haar vordering dat het desbetreffende bedrag op 20 augustus 2013 op de rekening van [appellant] is overgemaakt ten titel van bewaargeving. Zij verkeerde op grond van door [appellant] aan haar verstrekte informatie in de veronderstelling dat zij niet meer dan € 20.000,-- vermogen mocht hebben om nog voor huursubsidie in aanmerking te kunnen komen en na de overboeking van genoemd bedrag op de rekening van [appellant] zou het resterende bedrag op haar bankrekening ongeveer € 20.000,-- bedragen. Het was haar bedoeling dat het op zijn rekening overgemaakte geld door [appellant] gedeeld zou worden met zijn twee broers (zodat een/ derde van het overgemaakte bedrag op de rekening van ieder van hen zou staan) en dat zij op ieder door haar gewenst moment zou kunnen vragen het geld terug te betalen. Dat heeft zij [appellant] expliciet medegedeeld. Daarom heeft zij [appellant] ook verzocht het op een aparte rekening te zetten. Zij heeft nimmer de bedoeling gehad een schenking aan [appellant] of een van haar andere zonen te doen, aldus [geïntimeerde] .
3.3
[appellant] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat [geïntimeerde] het overgemaakte bedrag aan hem (en zijn broer [B] ) heeft geschonken. [appellant] heeft hem bij een bezoek aan haar op 1 juli 2013 gezegd dat zij steeds door de kinderen van haar dochter [C] benaderd werd met het verzoek hen geld te lenen en dat zij daar een einde aan wilde maken. [appellant] heeft haar toen aangeraden ervoor te zorgen dat zij minder geld op haar rekening had, hetgeen zou kunnen door bij leven geld aan haar kinderen te schenken met als bijkomend voordeel dat zij minder vermogen zou hebben, waardoor zij aanspraak zou kunnen blijven maken op huursubsidie. Bij diezelfde gelegenheid heeft [geïntimeerde] [appellant] gevraagd over hoeveel vermogen zij in box 3 mocht hebben om nog voor huursubsidie in aanmerking te kunnen komen. [appellant] heeft toen het bedrag van € 20.000,-- genoemd en heeft vervolgens in het bijzijn van [geïntimeerde] op internet opgezocht wat het bedrag precies was. Daarbij bleek dat het bedrag voor personen boven de 65 meer was dan het door hem genoemde bedrag maar niet hoeveel precies. Dat heeft hij ook met [geïntimeerde] besproken, aldus [appellant] .
3.4
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Zij heeft daarbij overwogen dat [appellant] er van op de hoogte was dat [geïntimeerde] overwoog om belastingtechnische redenen geld aan haar kinderen over te maken terwijl zij hierbij expliciet heeft aangegeven dat zij, indien nodig, weer zelf de beschikking over het geld wilde hebben. Ook indien [geïntimeerde] die mededeling niet heeft gedaan heeft [appellant] , zo overweegt de kantonrechter, er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de verklaring van [geïntimeerde] dat zij wilde schenken, overeenkwam met haar wil, gezien het hem bekende motief van [geïntimeerde] haar vermogen om fiscale redenen te verlagen en gezien de verdeeldheid in de familie, het feit dat de schenking niet alle kinderen betrof, de leeftijd van [geïntimeerde] en het feit dat [C] degene was die gewoonlijk de geldzaken van [geïntimeerde] deed. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven II, III en IV van [appellant] . Het hof overweegt als volgt.
3.5
Vast staat dat [appellant] op 18 augustus 2013 in opdracht van [geïntimeerde] een bedrag van € 22.500,-- heeft overgeboekt van de bankrekening van [geïntimeerde] naar zijn eigen bankrekening. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wat de titel van de desbetreffende betaling was. Die is niet bij de overboeking aangegeven. Partijen hebben ter gelegenheid van de pleidooien in appel verklaard dat bij die overmaking is vermeld “ [appellant] , [B] , [A] ”. [geïntimeerde] vordert terugbetaling van het betaalde bedrag, stellende dat de titel van de betaling bewaargeving was (volgens haar is tussen partijen afgesproken dat [appellant] het ontvangen bedrag zou delen met [A] en [B] , het bedrag op een aparte bankrekening zou zetten en het bedrag aan haar zou terugbetalen zodra zij erom zou vragen). [appellant] stelt dat de betaling ten titel van schenking aan hem en [B] plaatsvond. In beginsel dient [geïntimeerde] , die zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten en rechten beroept, die feiten en rechten te bewijzen.
Het hof acht haar daar, behoudens eventueel door [appellant] te leveren tegenbewijs, in geslaagd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
- Vast staat dat partijen enkele weken voordat de onderhavige betaling plaatsvond, hebben besproken dat het om fiscale redenen handig zou zijn als het saldo van de bankrekening van [geïntimeerde] niet hoger was dan € 20.000,--; na de onderhavige betaling was het saldo van die rekening € 20.000,--. Hieraan doet niet af dat [appellant] , zoals hij stelt, [geïntimeerde] enige dagen later, vóórdat de onderhavige betaling plaatsvond heeft bericht dat het saldo hoger mocht zijn, te weten € 35.000,--.
- Op de desbetreffende overboeking zijn de namen van drie kinderen van [geïntimeerde] vermeld, [appellant] , [B] en [A] . Die vermelding strookt niet met een schenking aan twee van de drie op de overboeking vermelde kinderen.
- [appellant] stelt dat hij het gehele door hem van [geïntimeerde] ontvangen bedrag heeft behouden. Ook dat feit strookt niet met zijn stelling dat de betaling een schenking aan hem en [B] betrof.
3.6
[appellant] zal, conform zijn bewijsaanbod, worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat de onderhavige betaling ten titel van bewaargeving is gedaan.
3.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat de onderhavige betaling ten titel van bewaargeving is gedaan;
bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen teneinde het tegenbewijs te leveren, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. A.M.A. Verscheure, die daartoe tot raadsheer‑commissaris wordt benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] bij ter rolle van 10 januari 2017 te nemen akte zich erover dient uit te laten of hij bedoeld bewijs (mede) wil leveren door het doen horen van getuigen en – zo ja – de personalia van de te horen getuige(n) dient op te geven met vermelding van hun verhinderdata en de verhinderdata van partijen en hun advocaten in de maanden februari, maart en april 2017;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, W.H.F.M. Cortenraad en A.M.A. Verscheure en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.