ECLI:NL:GHAMS:2016:5215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.198.150/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod met negatieve uitlatingen op sociale media

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De man is op 22 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 27 juli 2016, waarin de vrouw als eiseres en de man als gedaagde was betrokken. De voorzieningenrechter had de man verboden om zich gedurende zes maanden binnen een straal van 300 meter van de vrouw en haar kinderen te bevinden, alsook om gedurende een jaar contact met de vrouw op te nemen en zich negatief over haar uit te laten op sociale media. De man heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarin hij betwist dat hij de vrouw heeft mishandeld en stelt dat hij zich aan het huisverbod heeft gehouden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. Het hof heeft de voorzieningen die door de voorzieningenrechter zijn opgelegd, bekrachtigd en de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen op 6 december 2016.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.198.150/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/246323/KG ZA 16/569
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 december 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. I. Epete Haarlem,
tegen:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M.C. Pedrottite Haarlem.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 22 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 27 juli 2016, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven en verwijst naar bijgevoegde producties.
De vrouw heeft gediend van memorie van antwoord, waarbij zij twee producties heeft gevoegd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze vorderingen te ontzeggen, onder veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van de vrouw in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
De vrouw heeft een bewijsaanbod gedaan en geconcludeerd tot kort gezegd bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geschil samengevat om het volgende. Partijen hebben enkele maanden een affectieve relatie gehad. Op 22 mei 2016 heeft de man op verzoek van de vrouw de woning, waarin de vrouw met haar twee kinderen voorafgaande aan de relatie met de man reeds woonde, verlaten. Op 29 juni 2016 heeft de vrouw aangifte gedaan van mishandeling en/of poging tot doodslag gepleegd door de man. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt dat de vrouw heeft verklaard dat de man haar keel heeft dichtgeknepen en heeft getracht haar te wurgen. De vrouw is daarop met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Bij beschikking van de burgemeester van [woonplaats] van 29 juni 2016 heeft laatstgenoemde op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod opgelegd aan de man ten behoeve van de vrouw en haar twee kinderen voor een periode van tien dagen. Bij beschikking van 7 juli 2016 is het huisverbod verlengd tot 27 juli 2016. Gesteld noch gebleken is dat de man tegen deze beslissingen van de burgemeester is opgekomen.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de man verboden na betekening van het vonnis:
  • gedurende een periode van zes maanden zich te begeven naar of op te houden binnen een straal van 300 meter rondom [de vrouw] en haar kinderen;
  • gedurende een periode van zes maanden zich te bevinden in de [a-straat] en de [b-straat] te [woonplaats] , en in de achtertuin van woningen aan de [c-laan] te [woonplaats] ;
onder machtiging van de vrouw met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van deze veroordelingen te bewerkstelligen;
  • gedurende een periode van één jaar – anders dan via zijn advocaat – direct of indirect, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, per e-mail of anderszins contact op te nemen met [de vrouw] ;
  • gedurende één jaar zich via (sociale) media, internetfora of op andere publieke wijze negatief of diskwalificerend uit te laten over [de vrouw] ;
alle voornoemde veroordelingen op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de man zich daaraan niet houdt, met een maximum van € 10.000,-.
Daarnaast is de man veroordeeld in de proceskosten te verhogen met wettelijke rente en in de nakosten.
3.2.
Het hof stelt evenals de voorzieningenrechter in eerste aanleg voorop dat, nu een straatverbod (of contactverbod) een inbreuk vormt op het recht zich vrijelijk te verplaatsen, toewijzing van een dergelijke vordering eerst aan de orde is, indien sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient het hof tevens in overweging te nemen dat er een reële dreiging dient te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van, in dit geval, de man jegens de vrouw.
3.3.
De man komt met drie grieven op tegen de dragende rechtsoverwegingen (4.3., 4.4. en 4.5.) van het vonnis van 27 juli 2016. De man stelt in hoger beroep dat hij niet de keel van de vrouw heeft dichtgeknepen, dat de man zich, na het huisverbod van de burgemeester, slechts eenmaal, op 14 juli 2016, in de buurt van de vrouw heeft opgehouden en dat dat was in verband met het contact met zijn kinderen in het huis van zijn tante. De kinderen van de man wonen vlak bij de vrouw en zijn tante woont in dezelfde straat als de vrouw, aldus de man. De man zou zijn gedrag ook sinds het huisverbod hebben aangepast en zich niet in de woning van de vrouw hebben begeven. De veronderstelde overtreding van het huisverbod is door het Openbaar Ministerie geseponeerd, aldus de man.
De vrouw heeft naar aanleiding van het incident een “blijf van mijn lijf melder” gekregen en zij heeft deze nimmer hoeven gebruiken omdat de man niet in de buurt van haar woning is geweest. Er was ook geen aanleiding voor de vrouw zich vanwege deze situatie onveilig te voelen. De man voert voorts aan dat de termijn van zes maanden buitenproportioneel is, omdat de man zich in de periode dat het huisverbod gold, aan dat verbod heeft gehouden.
Ten aanzien van het contactverbod geeft de man aan dat hij, nadat het huis- en contactverbod van kracht was geworden, niet direct of indirect contact heeft opgenomen met de vrouw. De man erkent dat twee uitingen die hij heeft gedaan via sociale media, geen juiste manier was om zijn emoties te uiten. Hij heeft deze verwijderd en is gestopt met deze uitingen, aldus de man.
3.4.
Voor het hof is duidelijk dat de man, nadat hij de woning van de vrouw op verzoek van de vrouw eind mei 2016 heeft verlaten, moeite heeft gehad zijn emoties tegenover de vrouw te beheersen, haar lichamelijke integriteit te respecteren en (vervolgens) de nodige afstand tot de vrouw te bewaren.
Zo heeft zich op 29 juni 2016, partijen leefden toen ruim een maand gescheiden, tussen partijen een incident voorgedaan dat aanleiding is geweest tot de afgifte van het huisverbod ten laste van de man. Uit de motivering van de beschikking inhoudende het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan de man blijkt dat de man en de vrouw die dag bijeenkwamen voor een gesprek dat uitmondde in onenigheid. De vrouw heeft daarop de woning waar dat gesprek plaatsvond verlaten. De genoemde beschikking vermeldt vervolgens: “
[de vrouw] ging in haar auto zitten. [de man] is naar haar toe gegaan. Getuige heeft gezien dat de man (…) de keel van de vrouw dichtkneep. De vrouw (…) liep paars aan in het gezicht en er kwam schuim uit haar mond. Door tussenkomst van de getuige en haar man is de man gestopt met het wurgen. [de man] zat op dat moment bovenop de vrouw en had haar vanaf de bestuurdersstoel opzij geduwd naar de bijrijdersstoel en had haar zo gefixeerd tegen de zitting van de stoel.
De man betwist in hoger beroep dat hij die dag de keel van de vrouw heeft dichtgeknepen en verwijst daarvoor naar de verklaring die de man tegenover de politie heeft afgegeven. De man heeft onder meer verklaard dat hij de vrouw “per ongeluk” bij haar keel pakte en dat hij “hoorde” dat hij bovenop de vrouw zat. Beziet het hof de verklaring van de man in het licht van de verklaring van de vrouw en de motivering van de beschikking als hiervoor aangehaald, dan is voorshands voldoende aannemelijk dat zich tussen de man en de vrouw een hoogst ernstig incident heeft voorgedaan, waarbij de lichamelijke integriteit van de vrouw zeer fors in het geding kwam.
3.5.
Het hof overweegt voorts dat het huisverbod dat de man op grond van de Wet tijdelijk huisverbod is opgelegd, mede omvat een verbod zich in de nabije omgeving van het huis op te houden, alsmede een contactverbod. Mede gelet op de wetsgeschiedenis van deze regeling, mag worden aangenomen dat het contactverbod is opgenomen om te bevorderen dat de vrouw tot rust kon komen en bijvoorbeeld niet door de man telefonisch of op plekken die vallen buiten het huisverbod, zou worden benaderd. De man had dat kunnen en moeten begrijpen.
Gelet ook op de ernst van het hiervoor aangehaalde voorval lag het op de weg van de man ervoor te waken dat gedurende de periode dat het huisverbod van kracht was, er enig contact met de vrouw (of haar kinderen) zou zijn, waardoor de rust van de vrouw en de kinderen kon worden verstoord. De toelichting van de man dat hij met zijn kinderen bij zijn tante was en dat hij daarom in de straat was waar de vrouw woont, volstaat dan niet. De man had zich dienen te onthouden van gedragingen waarvan voorzienbaar was dat deze de vrouw en haar kinderen konden verontrusten. Dat het Openbaar Ministerie heeft besloten de man niet te vervolgen vanwege een inbreuk op het huisverbod, doet niet af aan het voorgaande.
3.6.
Bovendien dient in overweging te worden genomen dat ten deze vaststaat dat de man al eerder een pornografisch filmpje op Youtube had geplaatst, daarbij de suggestie wekkend dat het filmpje afkomstig was van de vrouw.
Daarnaast heeft de man een foto van de overleden moeder van de vrouw als profielfoto op zijn Whatsapp-account geplaatst met de melding “Karma is a biatchhhh”. Voorts heeft de man een dreigend ogende afbeelding van een doodshoofd en skelet als profielfoto gebruikt met de melding “Do NOT try to Play Crazy with me. I am BETTER at it”.
3.7.
De hiervoor beschreven omstandigheden, alsmede de omstandigheid dat uit de verlenging van het huisverbod blijkt dat ook de reclassering in het zorgadvies heeft aangegeven dat de kans op recidive groot is, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de slotsom dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. Daarbij passen de getroffen voorzieningen. Het hof is daarbij van oordeel dat de termijnen waarvoor deze voorzieningen zijn getroffen niet disproportioneel zijn, gelet reeds op de ernst van de gedragingen die het hof in aanmerking heeft genomen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de man, als in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten.

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de vrouw begroot op een bedrag van € 894,- aan salaris en een bedrag van € 314,- aan griffierecht;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. H.A. van den Berg en
mr. M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
6 december 2016.