ECLI:NL:GHAMS:2016:5198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.195.080/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over afwikkeling nalatenschap en zorgplicht

In deze zaak heeft klaagster, de zuster van de overleden erflater, een klacht ingediend tegen twee notarissen over de wijze waarop zij de afwikkeling van de nalatenschap van haar broer hebben behandeld. De klacht is ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam na een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die de klacht ongegrond had verklaard. Klaagster stelt dat de notarissen in strijd met de bedoeling van de erflater hebben gehandeld en hun zorgplicht jegens haar hebben geschonden. De notarissen hebben verweer gevoerd en gesteld dat zij als gevolmachtigden van de enig erfgename, de echtgenote van de erflater, hebben gehandeld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de rol van de erfgename en de juridische positie van klaagster als legataris. Het hof concludeert dat de notarissen niet in strijd met hun zorgplicht hebben gehandeld en dat klaagster niet op gelijke voet met de erfgename behandeld hoefde te worden, gezien haar positie als legataris. De klacht is ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer is bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.195.080/01 NOT
nummer eerste aanleg : 16-03 en 16-04
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 december 2016
inzake
[klaagster] ,
wonend te [plaatsnaam] ,
appellante,
gemachtigde: mr. R.W. Jagtenberg te Rotterdam,
tegen
1. [notaris] ,
notaris te [plaatsnaam] ,
2. [kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris [plaatsnaam] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 11 juli 2016 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 15 juni 2016 (ECLI:NL:TNORDHA:2016:23). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerden (hierna tezamen: de notarissen en afzonderlijk: de notaris en de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notarissen hebben op 6 september 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2016. Klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de notarissen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde en de notarissen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 9 februari 2013 is te [land] overleden [erflater] (hierna: erflater), met achterlating van [erfgename] (hierna: de erfgename), zijn moeder en zijn zuster (klaagster). Erflater heeft bij testament van 13 maart 2008 over zijn nalatenschap beschikt en daarbij zijn echtgenote tot enig erfgename en executeur benoemd, onder de last van een legaat aan klaagster.
3.2.2.
Het testament van erflater luidt, voor zover hier relevant, als volgt.
“C.LEGAAT
Ik legateer aan mijn zuster (..):
1. de helft van de uitsluitend op mijn naam staande banksaldi met de helft van de daaraan gekoppelde effectenportefeuille; en
2. alle overige goederen die ik van mijn ouders krachtens erfrecht of schenking heb verkregen en nog aanwezig zijn ten tijde van mijn overlijden, voor zover dit geen deel uitmaakt van het sub 1 gemaakte legaat.”
In 1994 is de vader van erflater en klaagster overleden. Als gevolg van het overlijden van hun vader hebben erflater en klaagster ieder voor de onverdeelde helft de eigendom van de door hun moeder bewoonde woning verkregen.
3.2.3.
Erflater bekleedde voor zijn overlijden een diplomatieke functie in [land] . De door erflater en zijn echtgenote bewoonde woning werd gehuurd door de Nederlandse Staat. Begin april 2013 heeft het Ministerie van Economische Zaken contact opgenomen met de kandidaat-notaris omdat er problemen waren bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Het Ministerie heeft de kandidaat-notaris verzocht om contact op te nemen met de erfgename en te bezien hoe een begin gemaakt kon worden met de afwikkeling van de nalatenschap en de verhuizing van de erfgename naar [land] .
3.2.4.
De kandidaat-notaris heeft in de maanden april en mei 2013 telefonisch en e-mailcontact gehad met de erfgename. In juni 2013 is de erfgename naar Nederland gekomen.
Op 6 juni 2013 hebben de notarissen op hun kantoor een bespreking gevoerd met de erfgename. Daarbij was een tolk/vertaler Spaans aanwezig. Tijdens deze bespreking heeft de erfgename een akte aanvaarding executele met boedelvolmacht ondertekend. Een Spaanse vertaling hiervan was vooraf ter beoordeling door de kandidaat-notaris aan de erfgename toegestuurd.
3.2.5.
Op 20 juni 2013 heeft de kandidaat-notaris op haar kantoor een bespreking gevoerd met klaagster en haar gemachtigde. Daarbij is gesproken over hoe de nalatenschap van erflater door de notarissen zou worden afgewikkeld, mede gelet op de door de erfgename gegeven boedelvolmacht en het legaat van erflater aan klaagster.
3.2.6.
Na juni 2013 is de erfgename gemiddeld drie keer per jaar naar Nederland gekomen om de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap met de notarissen te bespreken. Daarnaast was er telefonisch en e-mailcontact. Het contact werd bij tijden beïnvloed door taal- en cultuurverschillen en het optreden van de erfgename.
3.2.7.
Tussen de erfgename en klaagster is geen contact meer.
4. Standpunt van klaagster
De klacht ziet op de wijze waarop de notarissen de afwikkeling van de nalatenschap van erflater ter hand hebben genomen en afgewikkeld. Klaagster verwijt de notarissen, samengevat, het volgende.
i. De notarissen hebben in strijd met de kennelijke bedoeling van erflater de afwikkeling van zijn nalatenschap naar zich toegetrokken.
ii. De notarissen hebben hun zorgplicht jegens klaagster zowel in juridisch-technisch als sociale zin geschonden.
iii. De notarissen hebben verzuimd de erfgename en klaagster als legataris gelijk te behandelen, te informeren en consulteren. Daarmee hebben de notarissen partijdig gehandeld, althans de schijn van partijdigheid gewekt.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
Volgens de kamer is vast komen te staan dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflater in een impasse was geraakt op het moment dat het Ministerie contact opnam met de kandidaat-notaris. Nadat de kandidaat-notaris contact had gezocht met de erfgename heeft deze volmacht gegeven aan (het kantoor van) de notarissen om de nalatenschap namens haar af te wikkelen. Klaagster heeft aangevoerd dat de notarissen deze volmacht niet hadden mogen accepteren omdat de erfgename kennelijk niet wilsbekwaam was. De kamer heeft overwogen, samengevat, dat de erfgename in haar hoedanigheid van enig erfgename en executeur de bevoegdheid toekwam om de notarissen een volmacht tot boedelafwikkeling te geven en dat klaagster haar standpunt dat de erfgename wilsonbekwaam was niet met medische verklaringen heeft onderbouwd. Klachtonderdeel i. is daarom door de kamer ongegrond verklaard.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht dan wel medische of andere gegevens ingebracht die een ander oordeel rechtvaardigen.
Klachtonderdelen ii. en iii.
6.2.1.
Ten aanzien van de klachtonderdelen ii. en iii. heeft de kamer, samengevat, het volgende overwogen. Op grond van het testament van erflater was klaagster niet als erfgename tot zijn nalatenschap gerechtigd maar kwam haar als legataris een vorderingsrecht op de nalatenschap toe. Als legataris verkeerde klaagster in een geheel andere juridische positie dan zij als erfgename zou hebben gehad. De notarissen handelden als gevolmachtigde van de enig erfgename en executeur en hebben daarom steeds de erfgename de vraag voorgelegd of bepaalde informatie en/of stukken aan klaagster verstrekt mochten worden. Toen de erfgename de verzoeken van klaagster weigerde, waren de notarissen niet in de positie deze informatie en/of stukken aan klaagster te verstrekken. Overigens hebben de notarissen genoegzaam aangetoond dat zij klaagster die informatie hebben verschaft waarop zij als legataris recht had, aldus de kamer.
6.2.2.
Het hof begrijpt uit de oorspronkelijke klacht, het verweer van de notarissen en de in hoger beroep gegeven toelichting dat de klachtonderdelen ii. en iii. met name betrekking hebben op het door klaagster ervaren verschil in behandeling door de notarissen van de erfgename/executeur en klaagster.
6.2.3.
Klaagster is van mening dat erflater zijn vermogen bij testament gelijk heeft verdeeld tussen de erfgename/executeur en klaagster en dat klaagster daarom op gelijke voet betrokken moest worden bij de afwikkeling van de nalatenschap, zowel wat betreft de informatieverstrekking als de consultatie.
6.2.4.
Het hof stelt voorop dat bij legaat aan klaagster is toegekend de helft van de per sterfdatum aanwezige, uitsluitend op naam van erflater staande banksaldi met de daaraan gekoppelde effectenportefeuille, en de (overige) goederen die erflater van zijn ouders heeft geërfd/gekregen. Er is dus geen sprake van een legaat dat is gerelateerd aan een (evenredig) deel van de nalatenschap, in welk geval de legataris het saldo van de nalatenschap dient te kennen om de omvang van het legaat vast te stellen en om die reden recht heeft op alle informatie die voor die vaststelling nodig is. Evenmin is sprake van een legaat dat is gerelateerd aan een erfdeel, in welk geval de legataris recht erop heeft om op gelijke voet geïnformeerd en geconsulteerd te worden als een erfgenaam.
6.2.5
Op grond van het onderhavige legaat had klaagster alleen recht op informatie met betrekking tot de goederen die haar bij dat legaat zijn toegekend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden of regels op basis waarvan klaagster recht had op meer informatie of op een gelijke behandeling met de erfgename.
6.2.6.
Het hof is niet gebleken dat klaagster informatie is onthouden waarop zij als legataris recht had. Daarbij is van belang dat de notarissen handelen in hoedanigheid van gevolmachtigden van de enig erfgename en executeur. Daar waar klaagster heeft verzocht om meer informatie of afgifte van andere goederen dan waarop zij uit hoofde van haar legaat recht had, konden de notarissen alleen aan het verzoek voldoen met instemming van de erfgename. De notarissen hebben aangevoerd dat zij met de erfgename hebben gesproken over alle verzoeken van klaagster maar dat de erfgename heeft geweigerd aan deze verzoeken tegemoet te komen. De notarissen hebben steeds een belangenafweging gemaakt en op grond daarvan besloten of zij aan een verzoek van klaagster konden en mochten voldoen. Het hof is van oordeel dat de notarissen hiermee zorgvuldig hebben gehandeld. De notariële geheimhoudingsplicht stond aan het verstrekken van meer informatie dan waarop klaagster als legataris recht had in de weg.
Bejegening
6.2.7.
Klaagster is van mening dat zij tijdens de afwikkeling van de nalatenschap ten onrechte ‘op afstand gezet’ is door de notarissen. Zo heeft de kandidaat-notaris tijdens het eerste gesprek op 20 juni 2013 geen belangstelling getoond voor de werkelijke familieverhoudingen en hebben de notarissen niet erkend dat de naaste familie zich door de onvoorziene ontwikkelingen rond de erfgename buiten spel gezet voelde. Met hun formele opstelling hebben de notarissen, aldus klaagster, de reeds trieste situatie na het overlijden van erflater nog aanzienlijk verergerd. Dit getuigt van partijdigheid en van het negatieve beeld dat de notarissen kennelijk van klaagster hebben en ook uitdragen. Illustratief hiervoor is de overlegging door de notarissen van de vertrouwelijke correspondentie tussen klaagster en haar gemachtigde die abusievelijk in een e-mailketting ook aan de notarissen was gestuurd.
6.2.8.
Voor zover klaagster in hoger beroep bezwaren heeft ingebracht tegen de overlegging door de notarissen van vertrouwelijke correspondentie zal het hof deze bezwaren buiten beschouwing laten omdat deze geen deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht en uitbreiding van de klacht in hoger beroep niet tot de mogelijkheden behoort. Voor het overige ziet het hof in de wijze van bejegening door de notarissen geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen. De conclusie is dat de klacht ook op dit punt terecht door de kamer ongegrond is verklaard.
Conclusie
6.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C.H.M. van Altena en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016 door de rolraadsheer.