ECLI:NL:GHAMS:2016:5168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
23-000447-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van laster in hoger beroep tegen politierechter Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van laster jegens een buurtregisseur van de politie, [verbalisant]. De verdachte had in e-mails aan de klachtencommissie van de politie beschuldigingen geuit over [verbalisant], waaronder diefstal en corruptie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de politierechter, omdat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot de conclusie dat de laster niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte had niet het kennelijke doel om haar beschuldigingen aan een breder publiek bekend te maken, wat noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van laster of smaad. De vordering van de benadeelde partij, [verbalisant], tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het onder 1 ten laste gelegde. Het hof heeft bepaald dat de benadeelde partij de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000447-16
datum uitspraak: 30 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-066622-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (ZH) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog van belang, ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk, - al dan niet - door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van de buurtregisseur van politie te Amsterdam, [verbalisant], gedurende en/of terzake de uitoefening van de functie van die [verbalisant] als ambtenaar heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte (telkens) met voormeld doel
bij mail van 12 maart 2013 en/of 25 maart 2013 aan de klachtencommisssie van de Politie Amsterdam (zakelijk weergegeven) meegedeeld, dat [verbalisant] voornoemd:
o Op een avond toen zij, verdachte, niet thuis was het slot van haar, verdachtes, huis heeft uitgeboord, en/of
o (vervolgens) van alles heeft vernield, en/of
o Haar (verdachtes) viool heeft gestolen, en/of
o In huizen inbreekt, en/of o steelt, en/of o geld aanneemt van drugsdealers, en/of
o corrupt is, en/of
o het dossier van haar, verdachte, heeft volgekalkt met laster en leugens, en/of
o haar, verdachte, stalkt, en/of
o spullen uit haar, verdachtes, huis heeft gestolen, en/of
o Roddelt en liegt over personen in de wijk, en/of
o Opzettelijk over haar, verdachte, loog, en/of
o Een hetze tegen haar, verdachte, is begonnen, en/of
o Te werk gaat als een Nazi ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, en/of
o Net de Klux Klux Clan is, en/of
bij mail van 2 januari 2014 aan het beslaghuis van de politie Amsterdam (zakelijk weergegeven) meegedeeld, dat:
o in april 2013 team 4 onder leiding van [verbalisant] in haar (verdachtes) woning zou hebben ingebroken, en/of
o team 4 Rivierenbuurt onder leiding van [verbalisant] en Hoogenstein de afgelopen jaren vele overtredingen en misdaden jegens haar, verdachte, heeft begaan, en/of
o [verbalisant] haar, verdachte uit haar les-auto heeft gerukt, en/of
o [verbalisant] opdracht heeft gegeven om haar, verdachte, te slaan en te schoppen tot zij, verdachte, bewusteloos was,
zulks terwijl verdachte wist dat dit/deze telastgelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft op 12 maart en 25 maart 2013 e-mails aan de klachtencommissie van de politie, eenheid Amsterdam, verstuurd. Daarin beklaagt zij zich onder andere over het politieoptreden van 10 maart 2013 dat plaatsvond naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast. Daarbij zou aangeefster [verbalisant], als buurtregisseur werkzaam bij de politie (hierna: [verbalisant]) een rol hebben gespeeld. Ook doet de verdachte daarin haar beklag over andere vermeende (onoirbare) ambtshandelingen van [verbalisant] en over het feit dat [verbalisant] niet over de voor haar vak vereiste papieren zou beschikken. Tot slot maakt zij in die berichten gewag van eigenschappen die [verbalisant] al dan niet zou hebben en roept zij op het – in de ogen van de verdachte overlastgevende – optreden van [verbalisant] te laten stoppen. Bij het één en ander heeft zij de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen gebezigd.
De klacht over het genoemde politieoptreden, waarbij geluidsboxen in beslag bleken te zijn genomen, is op 11 december 2013 gegrond verklaard door de Politiechef van de eenheid Amsterdam, zulks na daartoe strekkend advies van de klachtencommissie. Daarbij is overwogen dat [verbalisant] niet bij voornoemd politieoptreden betrokken is geweest, zodat dat deel van de klacht niet in behandeling kon worden genomen.
Bij brief van 23 december 2013 is de verdachte door het Keten Beslaghuis van de politie, eenheid Amsterdam, bericht dat zij twee van registratienummers voorziene goederen kon afhalen. Het hof begrijpt dat het daarbij ging om de op 10 maart 2013 in beslag genomen geluidsboxen. In deze brief staat het e-mailadres van het Keten Beslaghuis vermeld. Op 2 januari 2014 heeft de verdachte naar dat adres een e-mailbericht verstuurd. Daarin beklaagt zij zich erover dat zich onder de van registratienummers voorziene goederen niet bevond een concertviool die volgens de verdachte door toedoen van politieambtenaren, waaronder [verbalisant], uit haar woning zou zijn verdwenen en vraagt zij om de teruggave daarvan. Daarnaast beklaagt de verdachte zich ook in het bericht over andere vermeende (onoirbare) ambtshandelingen van [verbalisant] en vraagt zij om een onderzoek naar haar ‘praktijken’. Daarbij heeft de verdachte zich bediend van de bewoordingen die in de tenlastelegging zijn vervat.
Het hof stelt voorop dat de inhoud van de e-mails buitengewoon kwetsend is voor [verbalisant], temeer omdat (ook het hof) nog niet eens van een begin van aannemelijkheid is gebleken voor de aantijgingen die de verdachte in haar richting heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van ‘laster’ of ‘smaad’, zoals in deze zaak aan de verdachte is ten laste gelegd, dient echter komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel aan de inhoud van haar e-mails ruchtbaarheid te geven.
Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig publiek is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld (Hoge Raad 8 juli 2008, NJ 2008/430).
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de verdachte het kennelijke doel heeft gehad dat meer personen op de hoogte zouden raken van de vermeende onoirbare ambtshandelingen en (dis)kwalificaties van [verbalisant] dan alleen de functionarissen die verantwoordelijk waren voor de behandeling van klachten tegen politieambtenaren c.q. de afhandeling van inbeslaggenomen goederen, en in elk geval niet het (bredere) publiek in evenbedoelde zin.
Gelet hierop kan niet worden bewezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan laster of smaad, zodat zij van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.J.I. de Jong en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 november 2016.