ECLI:NL:GHAMS:2016:5135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
200.193.793/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake spoedeisendheid vordering en verrekening in echtscheidingskwestie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen twee gewezen echtelieden, de vrouw en de man. De vrouw heeft in de hoofdzaak geconcludeerd tot vernietiging van een eerder vonnis en heeft de man niet-ontvankelijk willen verklaren in zijn vordering, terwijl de man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep. De voorzieningenrechter had eerder de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 10.302,- aan de man te betalen, wat de vrouw betwistte door te stellen dat zij een tegenvordering had die voor verrekening in aanmerking kwam.

Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De vrouw heeft erkend dat de man recht heeft op het bedrag van € 10.302,-, maar stelt dat zij een tegenvordering heeft die verrekend dient te worden. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar tegenvordering en dat de man spoedeisend belang heeft bij de betaling van het bedrag, aangezien hij dit nodig heeft voor zijn levensonderhoud. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw het vonnis van de voorzieningenrechter moet respecteren en dat de man recht heeft op de betaling van het bedrag. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 29 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III
zaaknummer : 200.193.793/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/606423 / KG ZA 16-439 MvW/JvS
arrest van de meervoudige familiekamer van 29 november 2016
inzake
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident
advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
tevens verweerder in het incident
advocaat: mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
Het hof heeft op 4 oktober 2016 een arrest uitgesproken in het incident. Voor het verloop van het geding tot die dag verwijst het hof naar dat arrest. Het hof heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen en de beslissing met betrekking tot de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
De vrouw heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans zijn vordering zal afwijzen voor zover het betreft de betaling van € 10.302,-, met veroordeling van de man in de kosten in beide instanties.
De man heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans tot ontzegging van het beroep van de vrouw, primair met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze beroepsprocedure en subsidiair met instandhouding van de kostenveroordeling in eerste aanleg.
Vervolgens is arrest in de hoofdzaak gevraagd.

3.De vaststaande feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
Partijen zijn gewezen echtelieden. Zij hebben in het kader van de afwikkeling van de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden op 17 november 2014 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij onder andere zijn overeengekomen dat partijen de verkoopopbrengst van kunstwerken - zoals verwoord in artikel 3.6 van het echtscheidingsconvenant - met elkaar zullen verrekenen.
De vrouw heeft erkend dat de man uit hoofde van artikel 3.6. van het echtscheidingsconvenant een vordering heeft op de vrouw van € 10.302,-. De vrouw stelt dat zij een tegenvordering heeft op de man en dat deze in aanmerking komt voor verrekening, hetgeen de man betwist.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de vrouw op vordering van de man veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan de man een bedrag van € 10.302,- te betalen, het beroep van de vrouw op verrekening afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd.
4.3.
De vrouw komt met twee grieven op tegen deze uitspraak en voert daarin aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de man spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij het geld wil gebruiken om in zijn levensonderhoud te voorzien en ten onrechte heeft geoordeeld dat de man de tegenvordering gemotiveerd heeft betwist.
4.4.
De man voert verweer.
4.5.
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is plaats als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het bestaan van de vordering is voldoende aannemelijk;
- er is sprake van een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening;
- in de belangenafweging dient het risico van onmogelijkheid van terugbetaling te worden betrokken.
4.6.
Anders dan de vrouw heeft betoogd is naar het oordeel van het hof aan deze voorwaarden voor toewijzing voldaan. De vrouw heeft de vordering van de man en de hoogte ervan erkend en de opeisbaarheid daarvan niet betwist. In een geval als het onderhavige staat de eis van spoedeisendheid van een voorlopige voorziening dan niet aan toewijzing in de weg. De man heeft in dit verband aangegeven de betaling nodig te hebben voor zijn levensonderhoud. Hoewel de vrouw heeft betwist dat de man de betaling nodig heeft voor zijn levensonderhoud, kan verdere inhoudelijke behandeling van dit onderdeel in het kader van de spoedeisendheid in het licht van het voorgaande achterwege blijven.
4.7.
De vrouw heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van een restitutierisico aangezien de man aangeeft de gelden te zullen gebruiken voor zijn levensonderhoud. Naar de vrouw zelf stelt heeft de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ongeveer 200 kunstwerken verkregen die een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Tegen die achtergrond had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling dat er een risico van onmogelijkheid van terugbetaling is nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Naar het oordeel van het hof is het standpunt van de vrouw dat er sprake is van een restitutierisico dan ook onvoldoende aannemelijk, zodat dit aan de toewijzing van de vordering van de man niet in de weg staat.
4.8.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij een vordering op de man heeft die verrekend dient te worden met de vordering van de man op haar. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:136 BW kan een vordering ondanks een beroep op verrekening worden toegewezen, indien de gegrondheid van dat verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. De man heeft zowel het bestaan als de opeisbaarheid van (een deel van) de vordering van de vrouw betwist. Tegenover de betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen haar standpunt dat er sprake is van een verrekenvordering althans de hoogte daarvan nader toe te lichten, hetgeen zij heeft nagelaten. Het door de vrouw in hoger beroep ter onderbouwing van haar verrekenvordering overgelegde overzicht dat een opsomming van posten en bedragen bevat acht het hof reeds vanwege het ontbreken van enige nadere uitleg, onvoldoende. Nu de verrekenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van de man voor toewijzing vatbaar is zal het hof het beroep van de vrouw op verrekening passeren.
4.9.
Gezien het voorgaande falen de grieven. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
4.10.
De voorzieningenrechter heeft de kosten in eerste aanleg - anders dan de man stelt - gecompenseerd. Het hof ziet in hetgeen door de man is aangevoerd geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal, gelet op het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn, de proceskosten in hoger beroep in de hoofdzaak en in het incident tussen partijen compenseren. Er is evenmin aanleiding tot een proceskostenveroordeling zoals door de vrouw gevorderd.

5.Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
In de hoofdzaak
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter waarvan beroep;
wijst af het anders of meer gevorderde;
In het incident en in de hoofdzaak
compenseert de proceskosten van het hoger beroep zowel in het incident als in de hoofdzaak aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, J. Jonkers en C.M.J. Peters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.