ECLI:NL:GHAMS:2016:5131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
200.190.901/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot herstel in het gezag over kinderen na ontheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader die in 2016 verzocht om herstel van zijn gezag over zijn kinderen, na eerder ontheven te zijn van dit gezag. De vader is op 9 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016. De kinderen zijn in 2009 uit huis geplaatst vanwege problematische thuissituaties, waaronder alcoholmisbruik en geweld. De vader stelt dat zijn omstandigheden zijn verbeterd en dat hij in staat is om voor de kinderen te zorgen. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen en dat herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is. Het hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, maar wijst het verzoek tot herstel van het gezag af, omdat de kinderen in het pleeggezin een stabiele en veilige omgeving hebben. De omgangsregeling wordt niet uitgebreid, omdat dit niet in het belang van de kinderen is. De beslissing van het hof is op 29 november 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 november 2016
Zaaknummer: 200.190.901/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/588126 / FA RK 15-3996
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
tegen
William Schrikker Stichting jeugdbescherming en jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vader en de gecertificeerde instelling (GI) genoemd.
1.2.
De vader is op 9 mei 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/588126 / FA RK 15-3996.
1.3.
De GI heeft op 13 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 28 september 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [X] (hierna: de zus van de vader);
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker vergezeld door een collega;
- de heer A. Witting, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.6.
De heer en mevrouw [Y] (hier: de pleegouders) zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn [in] 2004 gehuwd. Hun huwelijk is op 2 mei 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2003 en [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2007 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 16 januari 2007 is [kind a] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. [kind b] is bij beschikking van 2 augustus 2007 eveneens onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De termijn van de ondertoezichtstellingen is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 augustus 2013.
2.3.
Bij beschikking van 1 april 2009 is een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen. De termijn van de machtigingen tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 augustus 2013.
2.4.
Bij beschikking van 13 maart 2013 zijn de ouders ontheven uit het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 6 augustus 2013 van dit hof is deze beschikking bekrachtigd.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Raad van 14 september 2012 (hierna: het raadsrapport).

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn primaire verzoek tot opheffing van de ontheffing van zijn gezag over de kinderen. Het subsidiaire verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen.
3.2.
De vader verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, de ontheffing van het gezag op te heffen en de kinderen (gefaseerd) bij hem thuis te plaatsen.
De vader verzoekt subsidiair de omgangsregeling tussen hem en de kinderen uit te breiden.
3.3.
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Alvorens het hof zal beoordelen of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek overweegt het hof het volgende en zal hij de standpunten van partijen en de Raad weergeven.
4.2.
Het hof vat het verzoek van de man op als een verzoek tot herstel in het gezag over de kinderen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen, indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2, in staat is te dragen.
4.3.
De vader betoogt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat zijn gezag over de kinderen hersteld dient te worden. Hij voert ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aan. De persoonlijke omstandigheden van de vader zijn veranderd en hij is thans weer in staat om de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen. In de thuissituatie bij de vader is geen sprake meer van ruzie en alcoholmisbruik. Ook is de vader met hulp in staat om de kinderen de nodige structuur te bieden. Daarbij kan hij de kinderen alle aandacht geven, omdat hij al lange tijd zonder werk zit. De zus van de vader is bereid hem hierbij te ondersteunen. Tevens was en is de vader bereid om externe hulp te accepteren. Bovendien verzet de vader zich niet tegen de ondertoezichtstelling, zodat zicht kan worden gehouden op zijn thuissituatie. Het contact tussen de vader en de kinderen is altijd goed geweest. De eventuele spanningen die het contact met zich brengt, worden veroorzaakt doordat het contact zeer summier wordt gehouden. Door de ontheffing van de vader uit het gezag raken de kinderen van hem verwijderd. Zij wonen thans ver weg en de omgangsregeling wordt stelselmatig afgehouden. De omgangsregeling dient derhalve uitgebreid te worden, zodat een plan kan worden opgesteld aan de hand waarvan gekeken kan worden of de kinderen op termijn weer thuisgeplaatst kunnen worden. Indien uitbreiding van de omgangsregeling thans nog niet aan de orde is, dient hiernaar opnieuw onderzoek te worden gedaan door een onafhankelijke deskundige.
Nu de vader aan alle vereisten die in redelijkheid gesteld mogen worden aan een opvoeder voldoet, dient hij opnieuw met het gezag over de kinderen belast te worden. Het verzoek van de vader dient dan ook toegewezen te worden en de bestreden beschikking dient vernietigd te worden, aldus de vader.
4.4.
De GI stelt dat de vader terecht is ontheven van het gezag over de kinderen en voert ter onderbouwing het volgende aan. De omstandigheden van de vader zijn sinds de ontheffing van het gezag niet gewijzigd. De vader staat open voor hulp en begeleiding van de pleegzorgwerker, maar is niet in staat om dit tijdens de bezoeken met de kinderen in praktijk te brengen. Ook had en heeft de vader onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen en de mate waarin zij beschadigd zijn. De vader doet zijn best om het contact met de kinderen te onderhouden, maar dient hierin nog begeleid te worden. Zo heeft de vader tijdens de bezoeken sturing nodig bij het spelen met de kinderen en bij het verdelen van zijn aandacht over de kinderen. Daarnaast heeft de vader moeite zich aan de afspraken met de pleegzorgwerker te houden. De kinderen hebben door hetgeen zij hebben meegemaakt veel zorg en aandacht nodig. Zo gaan zij beiden naar logopedie en gaat [kind b] naar fysiotherapie en ontvangt hij hulpverlening van de GGZ. Het ontbreekt de vader aan pedagogische vaardigheden en inzicht in de behoeften en levensfasen van de kinderen. Hij is hierdoor niet in staat om de kinderen (op termijn) weer op te voeden. Daarnaast hebben de kinderen een vertrouwensband met de pleegouders opgebouwd en ontwikkelen zij zich goed in het pleeggezin. De bezoekregeling tussen de vader en de kinderen is in juli 2010 teruggebracht naar eenmaal in de acht weken, omdat de bezoeken voor de kinderen te belastend waren. De kinderen bleven voor en na de bezoeken zorgelijk gedrag vertonen. De vader heeft nog steeds begeleiding nodig om de bezoeken goed te laten verlopen. Uitbreiding van de huidige bezoekregeling gaat de draagkracht van de kinderen te boven. Gelet op deze omstandigheden dienen de verzoeken van de vader afgewezen te worden en de bestreden beschikking bekrachtigd te worden, aldus de GI.
4.5.
De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep zakelijk weergegeven het volgende verklaard. De kinderen hebben veel meegemaakt en zijn hierdoor beschadigd. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin en niet meer bij de vader. De Raad maakt zich dan ook zorgen dat de vader het perspectief van de kinderen thans opnieuw aan de orde stelt. Hieruit blijkt dat de vader onvoldoende begrip en vertrouwen heeft in de bij de kinderen gestelde diagnoses. De vader dient in het belang van de kinderen hun problemen en de situatie zoals deze thans is te accepteren. De omstandigheid dat de vader hiertoe nog niet in staat is, vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen. Gelet hierop dient de vader niet opnieuw met het gezag over de kinderen belast te worden. Een uitbreiding van de omgangsregeling is eveneens niet aan de orde, aldus de Raad.
4.6.
Het hof overweegt als volgt over de ontvankelijkheid van het verzoek van de vader.
De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden van de vader nadat hij ontheven is uit het ouderlijk gezag zijn gewijzigd. De thuissituatie van de vader is verbeterd en in het leven van de vader is meer structuur gekomen. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen veel hebben meegemaakt. In de thuissituatie bij de ouders is sprake geweest van onderstimulatie en van verwaarlozing op zowel lichamelijk als emotioneel gebied. Ook zijn de kinderen in de thuissituatie meermaals geconfronteerd met agressie en geweld tussen de ouders. De ouders hebben een verstandelijke beperking en er was sprake van alcoholmisbruik. De kinderen zijn door deze problematiek in april 2009 uit huis geplaatst. Sindsdien verblijven zij in het huidige pleeggezin.
Uit het raadsrapport blijkt dat de kinderen zijn opgegroeid in een instabiele en onveilige opvoedomgeving, waardoor zij in hun ontwikkeling werden bedreigd en zijn beschadigd. Uit het verslag van het Centrum voor Neurologische Leer- en ontwikkelingsstoornissen Kempenhaeghe van 13 januari 2014 blijkt dat [kind a] functioneert op matig verstandelijk beperkt niveau en dat bij hem sprake is van een aanzienlijke ontwikkelingsachterstand. Door de belaste voorgeschiedenis lijkt bij [kind a] sprake te zijn van een basale onveiligheid, waarbij hij bang is dat mensen weggaan en niet meer terugkomen. Hierdoor heeft hij veel bevestiging nodig en is hij gebaat bij een veilige omgeving waarbij structuur, duidelijkheid en vastigheid wordt geboden.
Ten aanzien van [kind b] blijkt dat hij beschikt over een gemiddelde intelligentie. Bij [kind b] was sprake van een lage woordenschat, waarvoor logopedie is ingezet. Ook is bij [kind b] sprake van hechtingsproblematiek. Hij functioneert het best met veel structuur en een vast ritme. Sinds 2014 laat [kind b] beginnende gedragsproblemen zien op het gebied van luisteren en gehoorzamen. Ook was bij [kind b] sprake van slaapproblematiek, hetgeen leek voort te komen uit opgelopen trauma’s en zijn hechtingsproblematiek. Uit het verslag van GGZ Breburg van juni 2015 blijkt dat [kind b] angstklachten en posttraumatische stress klachten heeft door onder meer het getuige zijn geweest van zijn vader in een coma als gevolg van alcoholmisbruik en ruzies tussen de ouders. In verband hiermee is voor [kind b] bij de GGZ speltherapie en sinds januari 2015 EMDR-therapie ingezet. Sinds hun plaatsing in het pleeggezin in 2009 hebben de kinderen een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De kinderen hebben baat bij een eenduidige, voorspelbare en consequente opvoedomgeving. Door de stabiliteit die hen in het pleeggezin geboden wordt, hebben de kinderen zich – binnen hun mogelijkheden – kunnen ontwikkelen. Beide kinderen zijn gehecht in het pleeggezin.
Uit het raadsrapport blijkt ten aanzien van de vader dat hij bekend was met agressie- en alcoholproblematiek. Hij functioneerde op moeilijk lerend niveau en had schulden. De vader had weinig inzicht in zijn eigen problematiek en in de problematiek van de kinderen. In juli 2010 is de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen teruggebracht naar eenmaal in de acht weken, omdat de omgang voor de kinderen belastend bleek. De omgang wordt thans begeleid door de pleegzorgwerker. Uit het verslag van juni 2015 van het verloop van de begeleide omgangsregeling en de tussentijdse contacten tussen de vader en de kinderen blijkt dat de vader nog moeite heeft om de aanwijzingen van de pleegzorgwerker op te volgen. Zo bespreekt de vader zaken over vroeger met de kinderen alsmede zijn wens om de kinderen meer te zien. Daarnaast doet de vader uitspraken waaruit blijkt dat hij de uithuisplaatsing van de kinderen nog niet heeft geaccepteerd. Ook blijkt dat de vader tijdens de omgangsmomenten moeite heeft om zijn aandacht over de kinderen te verdelen en neemt hij regelmatig cadeautjes voor de kinderen mee die in grootte verschillen of niet passen bij de leeftijd en het niveau van de kinderen.
4.7.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de vader niet duurzaam in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en dat herstel van het gezag van de vader niet in het belang van de kinderen is. Bij de kinderen is sprake van een belaste voorgeschiedenis waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling zijn beschadigd. Zij hebben hierdoor specifieke zorg en aandacht nodig. De verzorging en opvoeding van de kinderen vereist derhalve een consequente, veilige en pedagogisch verantwoorde leefomgeving. Deze omgeving wordt hen in het pleeggezin geboden. In het pleeggezin ontwikkelen de kinderen zich – binnen hun mogelijkheden – positief. De pleegouders zijn in staat hen de structuur en zorg te bieden die zij nodig hebben en de kinderen zijn gehecht in het pleeggezin. Het hof acht het doorbreken van deze stabiele opvoedsituatie thans niet in het belang van de kinderen. Het perspectief van de kinderen ligt dan ook in het pleeggezin en niet meer bij de vader. Het hof is met de Raad van oordeel dat de vader onvoldoende inzicht in de belangen en behoeftes van de kinderen toont door thans opnieuw het perspectief van de kinderen aan de orde te stellen. De omstandigheid dat de vader de uithuisplaatsing van de kinderen in het pleeggezin nog niet geaccepteerd heeft, vormt een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Eveneens acht het hof een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen niet in het belang van de kinderen. De vader heeft nog altijd sturing nodig tijdens de omgang met de kinderen. Ook belast hij de kinderen tijdens de omgang met zijn wens tot terugplaatsing van de kinderen bij hem, hetgeen niet in hun belang is. Het hof acht bij deze stand van zaken een uitbreiding van de omgangsregeling niet aan de orde. Het contact tussen de vader en de kinderen dient positief te zijn en niet meer gericht op terugplaatsing van de kinderen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om deze beslissing te nemen en ziet, evenals de Raad, geen aanleiding om nader onderzoek te gelasten.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grief van de vader dat hij ten onrechte niet is ontvangen in zijn primaire verzoek slaagt, maar dat de slotsom is dat de verzoeken van de vader alsnog alle dienen te worden afgewezen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot herstel in het gezag en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst het verzoek van de man tot herstel in het gezag af;
bekrachtigt de beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.G. Kemmers en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.