ECLI:NL:GHAMS:2016:5124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
200.176.200/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vruchtgebruik over nalatenschap en de gevolgen van niet-nakoming van wettelijke bepalingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil over het vruchtgebruik van een nalatenschap na het overlijden van [erflater] op 16 juni 2003. [appellante] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, die in eerste aanleg de vordering van [appellante] om het beheer over het vruchtgebruik van [geintimeerde sub 1] te verkrijgen, heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [geintimeerde sub 1] niet ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruikster. [appellante] is van mening dat [geintimeerde sub 1] wel degelijk tekort is geschoten, onder andere omdat er geen uitvoering is gegeven aan de huwelijkse voorwaarden en het testament van [erflater]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen afwikkeling heeft plaatsgevonden van de huwelijkse voorwaarden en het testament, en dat de verplichtingen van [geintimeerde sub 1] als vruchtgebruikster niet zijn nagekomen. Dit heeft geleid tot verstoorde familieverhoudingen. Het hof heeft geoordeeld dat het vruchtgebruik onder bewind moet worden gesteld, omdat [geintimeerde sub 1] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en er onzekerheid bestaat over de afwikkeling van de nalatenschap. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating van partijen over de benoeming van een bewindvoerder.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.176.200/01
zaaknummer rechtbank : C/14/155917 / HA ZA 14-256
arrest van de meervoudige familiekamer van 29 november 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats a] ,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M.J.P. Schipperte Heerhugowaard,
tegen:

1.[geintimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats b] ,
2.
[geintimeerde sub 2], zowel in privé als in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] ,
wonend te [woonplaats c] ,
3.
[geintimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats d] (Frankrijk)
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. E. Sonneveldte Bleiswijk, gemeente Lansingerland.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd. Geïntimeerden worden hierna afzonderlijk [geintimeerde sub 1] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] genoemd. Tezamen worden zij ook [geïntimeerden] genoemd.
[appellante] is bij dagvaardingen van respectievelijk 29 juli 2015 ( [geintimeerde sub 3] ), 30 juli 2015 ( [geintimeerde sub 2] ) en 8 augustus 2015 ( [geintimeerde sub 1] ) in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 22 oktober 2014 (hierna: het tussenvonnis) en 1 juli 2015 (hierna: het vonnis), gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, haar subsidiaire inleidende vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 oktober 2016 doen bepleiten door hun advocaten, aan de zijde van [appellante] door haar procesadvocaat, aan de zijde van [geïntimeerden] door mr. Maliepaard, advocaat te Bleiswijk. Aan de zijde van [appellante] is gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ter zitting heeft [appellante] een akte wijziging van eis genomen, die ertoe strekt dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om de door [appellante] aan [geïntimeerden] betaalde proceskosten in eerste instantie, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen. [geïntimeerden] hebben een aanvullende productie in het geding gebracht. [appellante] en [geintimeerde sub 3] hebben nog inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Na de terechtzitting is gebleken dat een van de raadsheren als gevolg van een intern administratief misverstand nog niet was beëdigd. Bij brief van de president van dit hof d.d. 7 november 2016 is dat aan partijen bericht. Voorts is aan hen medegedeeld dat de betreffende raadsheer op 31 oktober 2016 is beëdigd en dat partijen kunnen vragen om een nieuwe mondelinge behandeling. Aan partijen is in het vooruitzicht gesteld dat de door hen naar voren gebrachte standpunten als herhaald zullen worden beschouwd ingeval zij afzien van het houden van een nieuwe mondelinge behandeling.
Mr. Schipper heeft namens partijen te kennen gegeven af te zien van een nieuwe mondelinge behandeling.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Op 16 juni 2003 is overleden [erflater] (hierna: erflater). Bij leven was erflater gehuwd met [geintimeerde sub 1] . [appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] zijn de kinderen van erflater en [geintimeerde sub 1] .
3.1.2.
Erflater en [geintimeerde sub 1] waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Voor zover thans van belang hielden deze huwelijkse voorwaarden het volgende in:

Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Artikel 14
1. Ingeval het huwelijk door de dood wordt ontbonden, zal er een verrekening plaatsvinden, zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
(…)
4. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van het vermogen als omschreven in lid 1, met dien verstande, dat aanspraken op al of niet ingegaan pensioen niet in deze verrekening worden betrokken.
(…)
6. De uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk.
(…)”
3.1.3.
[appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] zijn de erfgenamen van erflater. Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament. Voor zover van belang bepaalt het testament het volgende:

II. Voor het geval ik overlijd met achterlating van één of meer afstammelingen, legateer ik aan mijn echtgenote mevrouw [geintimeerde sub 1] in de plaats van haar wettelijk erfdeel:
het vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap.
Ik maak deze beschikking mede in verband met de op mij rustende verzorgingsverplichting jegens mijn echtgenote.
Met betrekking tot bedoeld vruchtgebruik bepaal ik het navolgende:
a. Het vruchtgebruik gaat in op de dag van mijn overlijden.
(…)
c. Het vruchtgebruik omvat alle goederen en rechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren.
(…)
f. De vruchtgebruikster is vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidsstelling.
g. De vruchtgebruikster zal tezamen met de eigenaren het beheer voeren over de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken.
h. De vruchtgebruikster zal tezamen met de eigenaren bepalen in de wijze van belegging en herbelegging, terwijl dit dient te geschieden ten name van de eigenaren, met aantekening van het vruchtgebruik.
(…)
3.1.4.
[geintimeerde sub 2] is in het testament benoemd tot uitvoerder van het testament.
3.1.5.
Ten tijde van het overlijden van erflater behoorden tot het door hem en [geintimeerde sub 1] opgebouwde vermogen de saldi op vier bankrekeningen en effecten. Bovendien was erflater samen met [geintimeerde sub 1] eigenaar van een woning in [woonplaats a] . [geintimeerde sub 1] heeft in 2013 een appartement in [woonplaats b] gekocht, waar zij in 2014 is gaan wonen. De woning in [woonplaats a] staat thans te koop. Daartoe is bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2016 een machtiging verleend.
3.2.
Tussen [appellante] en [geïntimeerden] is een geschil ontstaan over de wijze waarop [geintimeerde sub 1] het vruchtgebruik van de nalatenschap uitoefent. In de procedure in eerste aanleg heeft [appellante] subsidiair, en thans nog relevant, gevorderd dat haar het beheer wordt toegekend over het vruchtgebruik van [geintimeerde sub 1] dat zij geniet over de nalatenschap van erflater, dan wel dat dit vruchtgebruik onder bewind wordt gesteld.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen onder de overweging dat, voor zover [geintimeerde sub 1] is tekortgeschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruikster, dit niet zodanig ernstig is dat dit rechtvaardigt dat het beheer haar uit handen moet worden genomen of dat een bewind over het vruchtgebruik moet worden ingesteld.
3.3.
[appellante] heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis. Zij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep voor zover dit is gericht tegen dit vonnis.
3.4.
In haar eerste grief komt [appellante] op tegen de overweging van de rechtbank dat partijen er destijds voor hebben gekozen om in de aangifte van het recht van successie ervan uit te gaan dat de helft van het vermogen van erflater in de nalatenschap valt en de andere helft aan [geintimeerde sub 1] toekomt. Volgens [appellante] behoort het gehele vermogen van erflater tot zijn nalatenschap.
Volgens [geïntimeerden] is sprake van een kenbare vergissing van de rechtbank en wordt bedoeld dat de helft van het gezamenlijk vermogen van erflater en [geintimeerde sub 1] in de nalatenschap valt. [geïntimeerden] meent dat partijen hierover niet van mening verschillen.
3.5.
Met partijen is het hof van oordeel dat de helft van de waarde van het gezamenlijke vermogen van erflater en [geintimeerde sub 1] moet worden toegerekend aan [geintimeerde sub 1] . Nu partijen dat elk tot uitgangspunt kiezen in hun geschil over het vruchtgebruik, heeft [appellante] geen belang bij de verdere beoordeling van haar eerste grief. Deze grief slaagt daarom niet.
3.6.
Grief 2 stelt – samengevat – aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [geintimeerde sub 1] niet ernstig is tekort geschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruikster. Ter onderbouwing van deze grief heeft [appellante] aangevoerd dat de in de huwelijkse voorwaarden voorziene verrekening niet is geëffectueerd. In het bijzonder heeft er geen verdeling plaatsgevonden van de eenvoudige gemeenschappen van woning en banksaldi die tussen erflater en [geintimeerde sub 1] bestonden. Het vruchtgebruik rust om die reden op de onverdeelde helft van de woning en de banksaldi. Dit brengt mee dat in ieder geval de helft van het saldo op de bankrekeningen bij de Rabobank nog aanwezig zou moeten zijn. Uit de in eerste aanleg overgelegde bankafschriften blijkt dat dit niet het geval is. Nu [appellante] nooit is gevraagd haar medewerking te verlenen aan overboeking van saldi die belast zijn met vruchtgebruik, dient de conclusie te zijn dat [geintimeerde sub 1] heeft ingeteerd op het vermogen op de Rabobankrekeningen. De omstandigheid dat de omvang van de nalatenschap circa € 246.000,00 bedraagt en de WOZ-waarde van de woning in [woonplaats a] € 250.000,00 bedraagt, betekent niet zonder meer dat niet is ingeteerd. Een dergelijke benadering ziet er ten onrechte aan voorbij dat waardestijging van de woning aan de hoofdgerechtigden toekomt, aldus [appellante] . Daarnaast heeft [geintimeerde sub 1] nooit een deugdelijke boedelbeschrijving gemaakt, niet jaarlijks aan de hoofdgerechtigden een ondertekende en nauwkeurige opgave als bedoeld in artikel 3:205 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verzonden, zonder overleg met – naar het hof begrijpt in ieder geval – [appellante] elders een woning gekocht en daarvoor mogelijk banktegoeden gebruikt, die onder het vruchtgebruik vielen, en vervolgens de woning in [woonplaats a] onbeheerd achtergelaten.
3.7.
[geïntimeerden] betwisten dat is ingeteerd op het vermogen. De saldi op de bankrekeningen en de opbrengst van de effecten zijn gebruikt voor de betaling van het nieuwe appartement van [geintimeerde sub 1] . Waar het vermogen eerst deels uit liquide middelen bestond, bestaat het nu uit vastgoed. Bovendien heeft [geintimeerde sub 1] de vrijheid om haar helft van de waarde van het gezamenlijke vermogen van haarzelf en de erfgenamen te besteden naar eigen goeddunken. Juist omdat er sprake is van een onverdeelde boedel kan niet op verschillende vermogensbestanddelen van de boedel gewezen worden en gesteld worden dat die voor de helft deel uitmaken van de nalatenschap en voor de andere helft niet. [geintimeerde sub 1] heeft niet de bedoeling om de kinderen bij het einde van het vruchtgebruik achter te laten met minder dan aan hen op grond van het testament toekomt. Dat dit niet in haar bedoeling ligt, kan worden afgeleid uit de schenkingen die zij aan hen heeft gedaan.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
De vraag die voorligt is of [geintimeerde sub 1] , in het licht van het bepaalde in artikel 3:221 BW, in zodanig ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als vruchtgebruikster, dat aan [appellante] het beheer moet worden toegekend of dat het vruchtgebruik onder bewind gesteld moet worden. Gebleken is dat na het overlijden van erflater partijen niet zijn overgegaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en het testament. Zo is geen uitvoering aan het verrekenbeding gegeven en is het vruchtgebruik niet geleverd aan [geintimeerde sub 1] . Partijen zijn het erover eens dat het vruchtgebruik door verjaring (alsnog) is ontstaan. In de jaren na het overlijden van erflater zijn de testamentaire en wettelijke bepalingen omtrent het vruchtgebruik niet gevolgd. Tot 2013 hebben de erfgenamen als hoofdgerechtigden dit geaccepteerd. Inmiddels zijn de familieverhoudingen ernstig verstoord geraakt. [appellante] heeft toen alsnog gewezen op de verplichtingen waaraan een vruchtgebruiker heeft te voldoen. Het enkele feit dat [appellante] zich hierop niet eerder heeft beroepen, brengt niet mee dat zij thans geen beroep meer zou mogen doen op het bepaalde in artikel 3:221 BW.
3.9.
Gebleken is dat [geintimeerde sub 1] niet heeft gezorgd voor een beschrijving als bedoeld in artikel 3:205 lid 1 BW en dat zij geen jaarlijkse ondertekende opgave heeft gezonden als bedoeld in artikel 3:205 lid 4 BW, hoewel zij daartoe wel gehouden is. Verder hebben [geïntimeerden] erkend dat zij gelden van de bankrekening hebben opgenomen en effecten hebben verkocht om het nieuwe appartement te kunnen financieren. Het appartementsrecht kent geen aantekening aangaande enig vruchtgebruik. Ter zitting bij het hof heeft [geintimeerde sub 3] verklaard dat ook in de jaren voor de aankoop van het appartement reeds effecten zijn verkocht. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] bij de bankopnames of de verkoop van effecten betrokken is, hoewel op grond van het testament het beheer over de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken aan [geintimeerde sub 1] en [appellante] , [geintimeerde sub 2] en [geintimeerde sub 3] als eigenaren gezamenlijk toekomt (artikel II sub g van het testament) en [geintimeerde sub 1] tezamen met de eigenaren de wijze van belegging en herbelegging diende te bepalen (artikel II sub h van het testament).
Het betreft hier het niet nakomen van bepalingen die in overwegende mate bestemd zijn om de goederen die met het vruchtgebruik belast zijn in stand te houden en dienen ter bescherming van de hoofdgerechtigden, zodat bij schending daarvan naar het oordeel van het hof sprake is van een zodanig ernstig tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen als vruchtgebruikster dat aanleiding bestaat om nadere maatregelen te nemen. Aan het voorgaande doet niet af dat per saldo thans wellicht niet is ingeteerd op het vermogen van de nalatenschap. Het enkele feit dat daarover onzekerheid bestaat, wijst al op tekortschieten in de verplichtingen als vruchtgebruikster.
Gelet op de verstoorde familieverhoudingen zal het hof het beheer niet toekennen aan [appellante] . Het hof zal vanwege die verstoorde familieverhoudingen het vruchtgebruik onder bewind stellen. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag wie tot bewindvoerder zou kunnen worden benoemd. Zij zullen hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Het heeft de voorkeur van het hof dat partijen een gezamenlijk voorstel doen.
3.10.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [geïntimeerden] en overweegt daartoe als volgt. Het bewijs van de stelling dat niet is ingeteerd op het vermogen, kan niet leiden tot een ander oordeel van het hof. De stelling dat [geintimeerde sub 1] niet is tekort is geschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruiker is, in het licht van het hiervoor onder 3.9 overwogene, onvoldoende onderbouwd. Voor het overige is het bewijsaanbod onvoldoende concreet.
3.11.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating van partijen, eerst [appellante] , daarna [geïntimeerden] Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 20 december 2016 voor een akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 3.11. omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.F.G.H. Beckers en
M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
29 november 2016.