In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil over het vruchtgebruik van een nalatenschap na het overlijden van [erflater] op 16 juni 2003. [appellante] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, die in eerste aanleg de vordering van [appellante] om het beheer over het vruchtgebruik van [geintimeerde sub 1] te verkrijgen, heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [geintimeerde sub 1] niet ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruikster. [appellante] is van mening dat [geintimeerde sub 1] wel degelijk tekort is geschoten, onder andere omdat er geen uitvoering is gegeven aan de huwelijkse voorwaarden en het testament van [erflater]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen afwikkeling heeft plaatsgevonden van de huwelijkse voorwaarden en het testament, en dat de verplichtingen van [geintimeerde sub 1] als vruchtgebruikster niet zijn nagekomen. Dit heeft geleid tot verstoorde familieverhoudingen. Het hof heeft geoordeeld dat het vruchtgebruik onder bewind moet worden gesteld, omdat [geintimeerde sub 1] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en er onzekerheid bestaat over de afwikkeling van de nalatenschap. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating van partijen over de benoeming van een bewindvoerder.