6.1.Het hof zal de verschillende klachtonderdelen afzonderlijk bespreken.
Onderdeel 1: inschrijving verzetvonnis van 2 februari 2011
6.2.1.De kamer heeft klager in dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaard omdat over dit onderdeel al eerder is beslist (zie hiervoor onder 3.2.6.).
6.2.2.Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat eerder verzwegen of ontkende feiten pas in januari 2014, november 2014 en juli 2015 zijn toegegeven en komen vast te staan. Bij brief van 29 juli 2016 heeft hij nader toegelicht dat het gaat om de betaling van het bedrag van € 60.106,63 die de notaris op 14 juli 2011 uit het depot heeft gedaan aan de deurwaarder van [X] . Volgens klager heeft de notaris de betaling verzwegen en is die pas in 2014 aan het licht gekomen. Klager heeft daarbij tevens verwezen naar het onder 3.2.10. genoemde vonnis van 7 augustus 2013.
6.2.3.In de oorspronkelijke klacht valt niet te lezen dat klachtonderdeel 1 (ook) betrekking heeft op het verzwijgen en aan het licht komen van de betaling van € 60.106,63. Dit punt komt wel aan de orde bij klachtonderdeel 2 en het hof zal het punt daar behandelen.
6.2.4.Uit de toelichting die klager verder heeft gegeven, wordt niet (voldoende) duidelijk welke andere concrete, nieuwe feiten klager in verband met klachtonderdeel 1 op het oog heeft. Dergelijke feiten blijken ook niet uit het vonnis van 7 augustus 2013. Voor zover klager heeft willen betogen dat een nieuw feit is dat het verzetvonnis van 2 februari 2011 later is vernietigd, overweegt het hof dat de vernietiging niet meebrengt dat de oud-notaris het verzetvonnis niet heeft mogen laten inschrijven. Het verzetvonnis was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard en klager had aan dat vonnis niet tijdig uitvoering gegeven. De vernietiging van het verzetvonnis werpt dus geen nieuw licht op het handelen van de notaris.
6.2.5.Het hoger beroep kan gelet op het voorgaande niet leiden tot een andere beslissing dan de kamer op dit onderdeel heeft gegeven.
Onderdeel 2: informatie over verloop depot
6.3.1.De kamer heeft de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaard omdat niet is komen vast te staan wat het klachtonderdeel precies inhoudt.
6.3.2.Het hof begrijpt uit de oorspronkelijke klacht, het verweer van de notaris en de in hoger beroep gegeven toelichting dat dit klachtonderdeel met name betrekking heeft op informatie zoals bedoeld in het verzoek van klager van 1 juli 2015 en de brief van de notaris van 31 juli 2015 (zie hiervoor onder 3.2.12.). Het betreft informatie over het verloop van het depot.
6.3.3.De notaris heeft op 25 februari 2011 een bedrag van € 550.000,- in depot ontvangen. Op 14 juli 2011 heeft hij uit het depot een bedrag van € 60.106,63 uitbetaald aan de door [X] ingeschakelde deurwaarder, in het kader van de executie van het kortgedingvonnis van 24 mei 2011. Nadat klager en [X] op 3 november 2014 waren overeengekomen dat het nog in depot staande bedrag aan klager toekwam, heeft de notaris op 5 november 2014 een bedrag van € 501.290,20 aan klager uitbetaald, zijnde het saldo van de hoofdsom inclusief rente. Volgens de brief van de notaris van 31 juli 2015 was dat € 3.660,56 te weinig. Op de zitting bij de kamer is, aan de hand van een herberekening door de notaris, uiteindelijk gebleken dat het aan klager toekomende bedrag € 510.955,87 had moeten zijn.
6.3.4.Naar het oordeel van het hof had de notaris klager onverwijld in kennis behoren te stellen van de uitkeringen die hij deed uit het depot. De notaris heeft niet weersproken dat hij heeft nagelaten klager onverwijld ervan in kennis te stellen dat hij overging tot de betaling van het bedrag van € 60.106,63. De notaris heeft in eerste aanleg erop gewezen dat klager bekend was met het kortgedingvonnis waarbij klager tot betaling was veroordeeld en de betekening daarvan aan klager. Die bekendheid betekent echter niet dat de notaris was ontheven van zijn verplichting om klager van de betaling in kennis te stellen. Evenmin betekent die bekendheid dat klager geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van de daadwerkelijke betaling uit het depot. Niet weersproken is dat klager van de daadwerkelijke betaling voor het eerst in 2014 op de hoogte is geraakt. Klager heeft dus op dit punt tijdig geklaagd en het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.
6.3.5.Het heeft verder op de weg van de notaris gelegen om klager bij het einde van het depot, toen het saldo met rente aan klager moest worden uitgekeerd, uit eigen beweging inzicht te verschaffen in het verloop van het depot en de over het depot ontvangen rente. De notaris heeft dat kennelijk nagelaten en geen deugdelijke verklaring voor dat nalaten gegeven. Het klachtonderdeel is ook in zoverre gegrond.
6.3.6.De notaris heeft na verzoek van klager bij brief van 31 juli 2015 informatie gegeven over het verloop van het depot en de daarover ontvangen rente. Naar het oordeel van het hof geeft de brief onvoldoende inzicht in het precieze verloop van het depot en is de opgaaf van rente en kosten onvoldoende gespecificeerd en daarmee onvoldoende controleerbaar. Ook op dit punt is het klachtonderdeel gegrond.
Onderdeel 3a: informatie over depot
6.4.1.De notaris heeft in eerste aanleg toegegeven dat hij een onjuiste berekening had gemaakt van de over het depot ontvangen rente, waardoor klager een aanzienlijk bedrag aan rente
(€ 9.665,67) te weinig heeft ontvangen. Bovendien heeft de notaris tot de zitting volhard in zijn onjuiste berekening. De kamer heeft het klachtonderdeel op dit punt terecht gegrond verklaard.
6.4.2.Het hof kan in dit hoger beroep geen oordeel geven over de verrekening die de notaris wenst toe te passen van het bedrag van € 9.665,67 met de kosten die de notaris zegt te hebben gemaakt om zich te verweren in een civiele procedure tussen klager en [X] , waarin klager de notaris naar diens mening ten onrechte heeft betrokken. De voorgenomen verrekening maakt immers geen onderdeel uit van de oorspronkelijke klacht en het hof beschikt ook niet over voldoende gegevens om te beoordelen of de aanspraak van de notaris op verrekening klachtwaardig is.
Onderdeel 3b: uitbetaling € 60.106,63 uit depot
6.4.3.Volgens klager had de notaris het bedrag van € 60.106,63 niet mogen uitbetalen, in aanmerking genomen dat het kortgedingvonnis van 24 mei 2011 is vernietigd bij arrest van 15 januari 2013.
6.4.4.Uit hetgeen onder 6.3.4. is overwogen, volgt dat klager tijdig over de uitbetaling heeft geklaagd omdat hij niet eerder dan in 2014 van de uitbetaling op de hoogte is geraakt.
6.4.5.Het klachtonderdeel is op dit punt echter ongegrond. Het kortgedingvonnis van 24 mei 2011 was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [X] mocht daarom (op eigen risico) tot tenuitvoerlegging van het vonnis overgaan en de notaris was op grond van het gelegde beslag gehouden tot betaling. Het behoorde overigens niet tot de taak van de notaris om [X] om terugbetaling te vragen toen hij ermee bekend werd dat het kortgedingvonnis was vernietigd, daargelaten op welk moment hem dat bekend werd. Tot slot merkt het hof op dat klager niet is veroordeeld tot betaling van tweemaal € 55.000,- (met rente en kosten). De veroordeling in het kortgedingvonnis van 24 mei 2011 betrof een zogenoemde voorlopige voorziening, terwijl de veroordeling in het vonnis van 7 augustus 2013 de zogenoemde bodemprocedure betrof, nog daargelaten dat het kortgedingvonnis toen al was vernietigd.
Onderdeel 4: inschrijving verklaring met betrekking tot verstekvonnis 11 augustus 2010
6.5.1.Klager is van mening dat het verstekvonnis van 11 augustus 2010 niet is herleefd nadat het verzetvonnis van 2 februari 2012 in hoger beroep was vernietigd.
6.5.2.Het verzetvonnis waarmee het verstekvonnis werd vernietigd, is in hoger beroep vernietigd, omdat klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in het verzet tegen het verstekvonnis. Daarmee bleef het verstekvonnis van kracht. Het verstekvonnis werd onherroepelijk toen tegen het arrest van 15 januari 2013 niet tijdig beroep in cassatie was ingesteld. De verklaring die de notaris heeft opgesteld en op 19 april 2013 heeft laten inschrijven, is dus juist. Het was bovendien zorgvuldig dat de notaris deze verklaring heeft opgesteld en heeft laten inschrijven, omdat het verzetvonnis dat eerder was ingeschreven, was vernietigd.
6.5.3.Bij klachtonderdeel 4 heeft klager de notaris verder nog verweten dat deze wist dat er geen schriftelijke koopovereenkomst bestond en dat klager en [X] daarover een geschil hadden. Deze wetenschap, wat daar verder ook van zij, maakt echter geen verschil. De civiele rechter had in het geschil tussen klager en [X] uitspraak gedaan en het was niet aan de notaris om bij de vraag of hij zijn dienst moest weigeren, zijn eigen oordeel te volgen in de plaats van de uitspraak van de rechter.
6.5.4.Ter zitting in hoger beroep heeft klager nog enkele nieuwe bezwaren tegen de inschrijving van de verklaring ingebracht. Het hof kan die bezwaren echter niet behandelen omdat de klacht in hoger beroep niet mag worden uitgebreid.
6.5.5.Op welke wijze de notaris klager heeft belast met ‘onbekende, willekeurige en oncontroleerbare kosten tot ruim € 20.000,-‘ is uit de stellingen van klager niet duidelijk geworden. Voor zover klager proceskosten bedoelt, vloeien die voort uit zijn geschil met [X] en niet uit het handelen van de notaris. Er kan dus niet worden aangenomen dat de notaris op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld.
6.5.6.De conclusie is dat klachtonderdeel 4 ongegrond is.
6.6.1.De klachtonderdelen 2 en 3 (a) zijn gegrond bevonden. De gegrond verklaarde klachtonderdelen laten zien dat de notaris met betrekking tot het depot niet zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld en daarbij klager financieel tekort heeft gedaan. Met name dat laatste rechtvaardigt het opleggen van de maatregel van berisping.
6.6.2.Blijkens het beroepschrift verkeert klager in de veronderstelling dat de notaris de maatregel kan ontlopen doordat hem ontslag als notaris is verleend. Die veronderstelling is onjuist. Ingevolge het bepaalde in artikel 93 lid 2 Wna blijven oud-notarissen onderworpen aan het tuchtrecht voor zover het gaat om het handelen vóór hun defungeren. De opvatting van klager dat de kamer hem wezenlijke informatie heeft onthouden door hem niet van het ontslag in kennis te stellen, deelt het hof reeds daarom niet.