Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Stukken van het geding
3.Feiten
4.Standpunt van het BFT
5.Standpunt van de notaris
6.Beoordeling
Relevante bepalingen’.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) een klacht ingediend tegen een notaris wegens ernstige financiële misstanden. De klacht omvat drie onderdelen: ten eerste, het BFT verwijt de notaris dat hij zowel zakelijk als privé een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie heeft laten ontstaan en voortbestaan. Ten tweede, ondanks een hersteltermijn tot 31 januari 2015, heeft de notaris zijn financiële administratie niet op orde gekregen. Ten derde, de notaris of zijn kandidaat-notaris heeft in een boedeldossier zonder toestemming van erfgenamen declaraties verrekend met bedragen die aan hen toekomen. De kamer heeft de klacht op het derde onderdeel ongegrond verklaard, maar de eerste twee onderdelen gegrond verklaard en heeft de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.
Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd. De notaris heeft op 31 mei 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 2 mei 2016 de klacht van het BFT deels gegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 15 september 2016 heeft de notaris zijn standpunt toegelicht, maar het hof heeft geconcludeerd dat de notaris niet in staat is om zijn financiële situatie op korte termijn te verbeteren. De notaris heeft weliswaar aangegeven dat hij betalingsregelingen heeft getroffen, maar het hof oordeelt dat de risico's van zijn slechte financiële positie onaanvaardbaar zijn en dat hij zijn kerntaken als notaris veronachtzaamt. Daarom is de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden.