Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief IIricht [appellant] zich tegen de verwerping door de rechtbank van zijn stelling dat de Ontvanger op grond van het geldende beleid uitstel van betaling had moeten verlenen, waarbij [appellant] zich onder meer heeft beroepen op artikel 25.1.10 van de Leidraad Invordering 2008. De rechtbank heeft op dit punt, onder 4.7 van het bestreden vonnis, overwogen dat het beroep van [appellant] op de genoemde bepaling in de Leidraad hem niet kan baten omdat die bepaling betrekking heeft op de situatie dat de aanslag uitsluitend is opgelegd met het doel de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden, welke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet.
Of het door de Staat/de Ontvanger tegen o.a. [appellant] gevoerde kort geding nodig was om [appellant] ertoe te bewegen een aangiftebiljet IB over 2009 in te dienen, kan in het midden blijven. Ook als, zoals [appellant] stelt, ervan wordt uitgegaan dat dat kort geding om andere redenen is gevoerd, laat dat onverlet dat [appellant] gehouden was over 2009 voor de inkomstenbelasting aangifte te doen, nu niet gebleken is dat hij door de inspecteur daarvan was vrijgesteld. Ook grief III treft geen doel.
grief IVtegen de overweging van de rechtbank onder 4.10 van het bestreden vonnis. De rechtbank bespreekt daarin de stelling van [appellant] dat de Ontvanger niet tot versnelde invordering had mogen overgaan omdat de desbetreffende aanslagen in redelijkheid niet verschuldigd zijn. De rechtbank heeft overwogen dat ook dit betoog niet opgaat omdat [appellant] deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd, terwijl hij inmiddels in de administratiefrechtelijke procedure alle gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.