ECLI:NL:GHAMS:2016:5081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
200.195.861/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] en [B] (gezamenlijk aangeduid als [C c.s.]) tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENERGY ENGINEERING SOLUTIONS (EES) INTERNATIONAL B.V. Het verzoek van [C c.s.] was gericht op het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van EES over de periode vanaf 23 mei 2013. De verzoekers stelden dat er gegronde redenen waren voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen EES, onder andere vanwege gebrekkige informatieverstrekking en onduidelijkheden over de financiële situatie van de vennootschap. EES voerde aan dat de verzoekers niet ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat zij niet voldeden aan de kapitaalseis voor een enquêteverzoek en dat het verzoek louter een vermogensrechtelijk geschil betrof. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de verzoekers voldoende gronden hadden aangevoerd om aan het beleid van EES te twijfelen, maar heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen. De Ondernemingskamer oordeelde dat de lopende procedures en de kosten van een enquête een te grote belasting voor EES zouden vormen en dat de gewenste openheid van zaken in de bestaande rechtszaken al zou kunnen worden verkregen. De kosten van het geding werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.195.861/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 29 november 2016
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. E. Koekoek, kantoorhoudende te Barneveld,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENERGY ENGINEERING SOLUTIONS (EES) INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. B. Vertogen, kantoorhoudende te Tilburg.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
verzoeker sub 1 met [A] ;
verzoekster sub 2 met [B] ;
verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2 gezamenlijk met [C c.s.] ;
verweerster met EES.
1.2
[A] c.s. hebben bij op 21 juli 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht – zakelijk weergegeven –, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van EES over de periode vanaf 23 mei 2013 met betrekking tot de in het verzoek gespecificeerde onderwerpen. Tevens hebben zij de Ondernemingskamer verzocht de onmiddellijke voorzieningen te treffen die zij geraden acht alsmede EES te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
EES heeft bij op 22 september 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht [C c.s.] niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, althans hun verzoek af te wijzen. Tevens heeft EES verzocht, voor het geval de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van EES mocht bevelen, te bepalen dat het onderzoek mede betrekking heeft op het functioneren en handelen van [B] als feitelijk beleidsbepaler/medebestuurder, een en ander met veroordeling van [C c.s.] in de kosten van het geding.
1.4
De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 13 oktober 2016. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en (wat mr. Vertogen betreft) onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Aan het einde van de zitting hebben partijen verzocht de beslissing aan te houden teneinde zich te beraden over het starten van een mediationtraject met het oog op het bereiken van een minnelijke regeling; partijen zijn daarbij overeengekomen dat [C c.s.] de Ondernemingskamer uiterlijk 18 oktober 2016 zouden informeren of zij al dan niet een beslissing op het verzoek wensten.
1.5
Bij bericht van 18 oktober 2016 hebben [C c.s.] de Ondernemingskamer bericht dat EES niet bereid is tot het starten van een mediationtraject en hebben zij verzocht beschikking te wijzen.
1.6
Bij brief aan de Ondernemingskamer van 2 november 2016 heeft EES, zoals ter zitting toegezegd, een kopie overgelegd van het arrest in incident van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 november 2016 (zaaknummer gerechtshof 200.195.958/01).

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
EES is op 23 mei 2013 opgericht. Vanaf de oprichting van EES tot 11 december 2013 was Holding Investments en Management (H.I.M.) B.V. (hierna: HIM) haar enig aandeelhouder en, tot 2 mei 2014, ook haar enig bestuurder.
2.2
Sinds 2 mei 2014 is Holding en Management Energy-Engineering Solutions (HOMES) B.V. (hierna: HOMES) enig bestuurder van EES. De aandelen in het kapitaal van EES worden thans gehouden door:
- HOMES (76%);
- [B] (10%);
- de vennootschap naar buitenlands recht Nidast Investment s.r.l. (5%);
- de vennootschap naar buitenlands recht 7i Holding KG (5%);
- [A] (4%).
2.3
Middellijk wordt EES bestuurd door de persoonlijke houdstervennootschappen van [D] (hierna: [D] ), [E] en [F] , aanvankelijk via HIM, vanaf 2 mei 2014 via HOMES. [D] is algemeen directeur van EES.
2.4
EES is een ingenieursbureau dat zich specialiseert in energiebesparingen. EES heeft of had deelnemingen in Nederland, Zwitserland, Roemenië en Turkije.
2.5
EES houdt sinds 2011 70% van de aandelen in BGP Ingenieursbureau B.V. (hierna: BGP). Voorheen was [B] enig bestuurder en enig aandeelhouder van BGP. Medio 2011 heeft zij 70% van haar aandelen in BGP overgedragen aan HIM, destijds enig bestuurder en aandeelhouder van EES.
2.6
Over de resterende 30% van de aandelen in BGP zijn [B] en HIM bij overeenkomst van 20 juni 2013 onder meer het volgende overeengekomen:

(…) [B] ruilt zijn belang van 30% in BGP Ingenieurs[bureau]
BV in voor een belang van 10% in EES International BV. Verkoop van het 10% belang in EES International BV aan HIM BV vindt plaats per 1 januari 2016 voor een bedrag gelijk aan 10% van het eigen vermogen vermeerderd met 10% van 3 maal de gemiddelde nettowinst over het voorafgaande en het desbetreffende jaar (2015 en 2016) waarbij betaling zal plaatsvinden in 2016 en begin 2017. (…)”.
2.7
Op 1 juli 2013 is tussen EES en [B] een managementovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [B] , in de persoon van haar bestuurder [G] , bij EES in functie trad als directeur development. De managementovereenkomst bevat een concurrentie- en een geheimhoudingsbeding alsmede een daarmee samenhangende boeteclausule.
2.8
In 2013 heeft het bestuur van EES een prognose gepresenteerd voor de periode 2013 tot en met 2018. Volgens die prognose werd in het boekjaar 2014 een omzet verwacht van € 7.054.973 en een
operating cash flowvan € 1.619.715.
2.9
Op 24 december 2015 is de jaarrekening 2014 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. In het handelsregister is vermeld dat deze jaarrekening op 15 december 2015 is vastgesteld. Blijkens de jaarrekening bedroeg de omzet in 2014 € 465.763 en werd in dat jaar een negatief resultaat na belastingen behaald van € 1.913.327.
2.1
Bij brief van 30 december 2015 heeft EES de managementovereenkomst met [B] opgezegd tegen 1 januari 2016. EES en [B] hebben geprobeerd de gevolgen van het verbreken van hun relatie te regelen door middel van het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. In het concept dat zij daartoe hebben opgesteld, hebben zij onder meer vastgelegd te streven naar de overdracht door [B] van haar aandelen in EES aan HIM. Het concept heeft niet tot een overeenkomst geleid.
2.11
Bij dagvaarding van 22 januari 2016 heeft [B] onder meer gevorderd dat rechtbank Zeeland-West-Brabant EES en HIM veroordeelt tot betaling van restantbedragen van geldleningen en EES tot betaling van managementfees. Voor zover hier van belang heeft HIM in reconventie gevorderd dat [B] wordt veroordeeld haar aandelen in EES aan HIM te leveren, op grond van de hiervoor in 2.6 opgenomen bepaling uit de overeenkomst van 20 juni 2013. De dagvaarding volgde op het door [B] op 8 januari 2016 ten laste van EES en HIM gelegde derdenbeslag onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een klant van EES, alsmede onder ABN AMRO Bank N.V.
2.12
Op 2 februari 2016 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van EES plaatsgevonden (hierna: de algemene vergadering). Uit de notulen van de algemene vergadering volgt dat HOMES en 7i Holding KG vóór vaststelling van de jaarrekening 2014 conform het bij de oproepingsbrief gevoegde concept hebben gestemd. Daarmee was de jaarrekening vastgesteld. Uit de notulen volgt voorts dat het bestuur de volgende toezeggingen heeft gedaan:
(…)
Financial report[2015]
will be provided and sent to the shareholders by middle of March(…)
”, “(…)
Forecast[2016]
will be provided and sent to the shareholders within the next two weeks the latest(…)
en
(…)
To further transparency as an important value of the company, the management will provide financial reports of ees International B.V. quarterly(…)
”.
2.13
Bij e-mail van 16 februari 2016 aan het bestuur en de overige aandeelhouders heeft [B] aanvullingen en correcties op de notulen voorgesteld en kenbaar gemaakt dat zij de ter vergadering door het bestuur toegezegde stukken op korte termijn verwacht te ontvangen. In reactie daarop deelde het bestuur van EES bij e-mail van 17 februari 2016 het volgende mee: “ (…)
All decisions are included correctly and thoroughly. Your comment that they are incomplete and not correctly representing what was agreed upon is false” (…) “
Your comments on “participants” and Topic “decisions” are insignificant and do not add any meaningful information”.
2.14
Op 23 juni 2016 is de jaarrekening 2015 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. In het handelsregister is vermeld dat deze jaarrekening op 15 juni 2016 is vastgesteld.
2.15
Bij vonnis van 29 juni 2016 heeft rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de hiervoor onder 2.11 bedoelde procedure. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [B] grotendeels toegewezen en in reconventie onder meer als volgt geoordeeld:
“(…)
5.10.
veroordeelt [B] om aan HIM 10% aandelen in EES te leveren, uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis onder gehoudenheid van HIM om als koopprijs aan [B] te betalen een bedrag gelijk aan 10% van het eigen vermogen van EES vermeerderd met 10% van drie maal de gemiddelde nettowinst over 2015 en 2016, waarbij betaling deels thans en deels begin 2017 zal plaatsvinden,
5.11
bepaalt, dat dit vonnis wat deze veroordeling in 5.10 betreft dezelfde kracht heeft als een eventuele voor levering benodigde akte,
(…)
5.13
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in 5.10 uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
2.16
In een bij haar e-mail van 7 juli 2016 aan het bestuur gevoegde brief (gedateerd 6 juli 2016) heeft [B] het bestuur van EES verzocht om haar binnen vijf werkdagen stukken te verstrekken, waaronder kopieën van de vastgestelde jaarrekening 2014, de grootboekrekeningen van 2014, de (concept)jaarrekening 2015, alle kredietovereenkomsten en updates over de status van BGP alsmede van de Turkse en Roemeense deelnemingen van EES.
2.17
EES en HIM hebben hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor onder 2.15 bedoelde vonnis. Tevens hebben zij in incident gevorderd het vonnis in reconventie alsnog geheel – en in het bijzonder ook onderdeel 5.11 van het vonnis – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [B] heeft bij antwoordmemorie in incident geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van EES en HIM dan wel afwijzing van hun vordering.
2.18
Bij arrest van 1 november 2016 in het incident heeft Gerechtshof ’s-Hertogenbosch onderdeel 5.11 van het dictum van het vonnis van 29 juni 2016 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[C c.s.] hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van EES. Ter toelichting hebben [C c.s.] – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Op de algemene vergadering van 2 februari 2016 hebben [C c.s.] het bestuur onder meer vragen gesteld over de slechte resultaten van EES, de door het bestuur aangegane financiële verplichtingen, de boekhouding en het voortbestaan van EES. Deze vragen zijn door EES, zowel op de algemene vergadering als daarbuiten, onvoldoende beantwoord. De gebrekkige beantwoording geeft aanleiding te veronderstellen, aldus [C c.s.] , dat geen deugdelijke boekhouding is gevoerd, sprake is van belangenverstrengeling bij het bestuur, van onjuiste waarderingen van de deelnemingen en van frauduleuze handelingen door het bestuur alsmede dat het beleid van EES gericht is op het zich ontdoen van [C c.s.] als aandeelhouders en het ontnemen van het zicht van [C c.s.] op het beleid van EES.
Op de algemene vergadering heeft het bestuur van EES toegezegd nadere informatie en stukken te verstrekken aan de aandeelhouders. Deze toezegging is het bestuur, ondanks herhaald verzoek van [B] , niet nagekomen.
[B] heeft correcties en aanvullingen op de notulen van de algemene vergadering voorgesteld. Deze zijn door het bestuur zonder deugdelijke motivering terzijde geschoven.
In strijd met het bepaalde in artikel 2:394 lid 2 BW zijn de niet vastgestelde jaarrekeningen 2014 en 2015 openbaar gemaakt onder de onjuiste vermelding dat zij waren vastgesteld.
3.2
EES heeft primair aangevoerd dat [C c.s.] niet ontvankelijk zijn in hun verzoek, om de volgende redenen.
[C c.s.] voldoen niet aan de voor een enquêteverzoek geldende kapitaalseis omdat de aandelen EES van [B] op grond van het door rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis van 29 juni 2016 zijn geleverd aan HIM dan wel omdat [B] op grond van dat vonnis gehouden is om de betreffende aandelen te leveren aan HIM.
Het verzoek van [C c.s.] heeft louter betrekking op een vermogensrechtelijk geschil, getuige de tussen [B] enerzijds en EES en HIM anderzijds bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige procedure.
[C c.s.] maken misbruik van het enquêterecht. Zij doen het verzoek niet ter behartiging van het vennootschappelijk belang maar als pressiemiddel met het oog op het belang van [B] een hogere prijs voor haar aandelen EES te verkrijgen.
[C c.s.] hebben niet overeenkomstig artikel 2:349 lid 1 BW hun bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken kenbaar gemaakt aan het bestuur.
Het lange tijdsverloop (naar de Ondernemingskamer begrijpt tussen het zich voordoen van de feiten en omstandigheden die [C c.s.] als gronden aanvoeren en de datum van het enquêteverzoek) leidt tot rechtsverwerking aan de zijde van [C c.s.]
3.3
Naar aanleiding van de stelling van EES dat [C c.s.] niet voldoen aan de voor een enquêteverzoek geldende kapitaalseis overweegt de Ondernemingskamer als volgt. Artikel 2:346, aanhef en onder b, BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een enquêteverzoek kan worden ingediend door één of meer aandeelhouders die ten minste 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. [A] verschaft 4% van het geplaatste kapitaal en is derhalve niet bevoegd zelfstandig een enquêteverzoek in te dienen. Tussen partijen is in geschil of de door [B] gehouden 10% van de aandelen in EES op grond van het vonnis van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2016 zijn geleverd aan HIM dan wel, indien van levering geen sprake is, of de door de rechtbank aan [B] opgelegde verplichting tot levering van de aandelen met zich brengt dat [C c.s.] niet ontvankelijk zijn in hun verzoek.
3.4
Onderdeel 5.11 van het dictum het vonnis van 29 juni 2016, inhoudende dat het vonnis wat de veroordeling in onderdeel 5.10 betreft dezelfde kracht heeft als een eventuele voor levering benodigde akte, is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. EES heeft niet gesteld dat HIM dit vonnis, voorafgaand aan de datum waarop daartegen hoger beroep is ingesteld (18 juli 2016) heeft betekend. Reeds daarom gaat de Ondernemingskamer er vanuit dat [B] ten tijde van het indienen van haar verzoekschrift aandeelhouder in de zin van artikel 2:346 lid 1 aanhef en sub b BW was.
3.5
Gelet op aard en inhoud van de aangevoerde gronden heeft het verzoek van [C c.s.] niet louter betrekking op een vermogensrechtelijk geschil. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt voldoende dat [C c.s.] met hun enquêteverzoek onder meer beogen opening van zaken te verkrijgen. Ook indien, zoals EES betoogt, [C c.s.] met het enquêteverzoek beogen dat [B] een hogere prijs verkrijgt voor de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van EES, kan niet gezegd worden dat het verzoek louter betrekking heeft op een vermogensrechtelijk geschil.
3.6
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft [B] met haar bij e-mail van 7 juli 2016 gevoegde brief voldoende tijdig en concreet haar bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken kenbaar gemaakt aan het bestuur van EES; die bezwaren hebben grotendeels op dezelfde onderwerpen betrekking als de in het verzoekschrift aangevoerde gronden. Of bedoelde brief mede namens [A] is verzonden, kan in het midden blijven. Aan de eis van artikel 2:349 lid 1 BW is immers voldaan nu voor EES, gelet op de inhoud van de bezwaren en de omstandigheden waaronder zij naar voren zijn gebracht, duidelijk moet zijn geweest dat de in die brief geuite bezwaren de grondslag zouden kunnen vormen voor een door een voldoende aantal aandeelhouders ondersteund verzoek tot het instellen van een onderzoek.
3.7
De Ondernemingskamer verwerpt ook het beroep op rechtsverwerking. [B] heeft zich bij brief d.d. 6 juli 2016 beklaagd over de gang van zaken bij EES in de periode vanaf haar oprichting tot medio februari 2016. Voor het aannemen van rechtsverwerking is, blijkens vaste jurisprudentie, enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan EES in redelijkheid erop mocht vertrouwen dat [C c.s.] niet (langer) van hun bevoegdheid een enquêteverzoek te doen gebruik zouden (willen) maken, is niet gebleken.
3.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [C c.s.] in hun verzoek kunnen worden ontvangen.
3.9
EES heeft voorts inhoudelijk verweer gevoerd. De stellingen van EES zullen in het navolgende voor zover nodig aan de orde komen.
3.1
Met betrekking tot de in 3.1 onder a en b genoemde bezwaren over de informatieverstrekking tijdens en na de algemene vergadering, oordeelt de Ondernemingskamer als volgt. Volgens [B] heeft zij EES op de algemene vergadering diverse vragen gesteld - waaronder vragen over de oorzaken van de slechte resultaten en financiële verplichtingen die door EES waren aangegaan - die door EES niet voldoende werden beantwoord. EES is daarentegen van mening dat deze vragen op adequate wijze zijn beantwoord, hoofdzakelijk door de op de vergadering aanwezige accountant van EES, P. Suijkerbuijk. Bovendien, zo heeft zij aangevoerd, was [B] tot december 2015 directeur development en uit dien hoofde volledig op de hoogte van het beleid binnen EES dat zij overigens ook zelf mede bepaalde.
3.11
De Ondernemingskamer stelt vast dat uit de notulen de toezegging van het bestuur van EES volgt om de aandeelhouders de volgende stukken te verstrekken: de jaarrekening 2015 (medio maart 2016), prognose 2016 (binnen twee weken), financiële rapportage (ieder kwartaal). Deze stukken hebben [C c.s.] nooit ontvangen, ondanks een herhaald verzoek daartoe van [B] bij de e-mail van 7 juli 2016. De ter zitting door EES gegeven verklaringen voor het niet verstrekken van voornoemde stukken – de door [B] tegen haar ingestelde gerechtelijke procedure en de omstandigheid dat [A] zijn aandelen in maart 2016 ter overname had aangeboden – rechtvaardigen deze handelwijze van EES niet. Het feit dat [B] tot december 2015 titulair directeur was, doet daaraan niet af.
3.12
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert de gebrekkige informatieverschaffing aan de (minderheids)aandeelhouders reeds een gegronde reden op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van EES.
3.13
De volgende omstandigheden dragen aan die twijfel bij. Bij e-mail van 16 februari 2016 heeft [B] het bestuur verzocht de notulen van de algemene vergadering op diverse – voor haar van belang zijnde – onderdelen te corrigeren en aan te vullen. In reactie op het verzoek van [B] deelde het bestuur [B] bij haar hiervoor onder 2.13 geciteerde e-mail van 17 februari 2016 mee dat het verzoek onterecht was gedaan omdat alles correct en grondig in de notulen is vastgelegd en het commentaar van [B] bovendien insignificant is. Ter zitting heeft EES echter erkend dat de notulen van de algemene vergadering geen volledige weergave bieden van hetgeen tijdens die vergadering is besproken en dat de oorzaak daarvan is gelegen in het volgens een vaste formule opstellen van de notulen. Dat de notulen volgens vast gebruik eerst op de volgende algemene vergadering worden besproken, zoals ter zitting voorts door EES verklaard, doet er naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet aan af dat het op de weg van het bestuur had gelegen om actie te ondernemen naar aanleiding van het verzoek van [B] om de notulen te corrigeren en aan te vullen. Het verzoek van [B] is door het bestuur echter op onjuiste gronden en zonder deugdelijke motivering afgewezen. Deze gang van zaken klemt te meer nu EES ter zitting heeft verklaard dat [B] voor een volgende algemene vergadering niet wordt uitgenodigd omdat [B] volgens EES niet langer aandeelhouder is van EES.
3.14
Aan de twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van EES draagt eveneens bij het door EES, in strijd met het bepaalde in artikel 2:394 lid 2 BW, deponeren van de niet vastgestelde jaarrekeningen van 2014 en 2015 als zijnde vastgesteld, terwijl vaststelling op het moment van deponering nog niet had plaatsgevonden.
3.15
De overige door [C c.s.] aangevoerde gronden hebben zij onvoldoende toegelicht.
3.16
Hoewel aldus gegronde redenen aanwezig zijn om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van EES te twijfelen rechtvaardigen deze echter in het onderhavige geval noch afzonderlijk noch in onderling verband het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van EES, gelet op het volgende. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij hun relatie volledig willen verbreken en dat (in verband daarmee) tussen [B] en EES een appelprocedure wordt gevoerd bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Naar verwachting zal reeds in die procedure de door [C c.s.] verlangde openheid van zaken worden verkregen, voor zover die informatie ten dienste staat aan de voor de voorgenomen ontvlechting benodigde waardering van de aandelen. Naast deze nog lopende procedure heeft een door de Ondernemingskamer te gelasten onderzoek daarom onvoldoende zelfstandige betekenis. Tegen het houden van een enquête pleiten voorts de daaraan verbonden nadelen voor EES. Niet alleen zullen met een enquête aanzienlijke kosten gemoeid zijn, maar voorts bestaat, naar EES onvoldoende weersproken heeft gesteld, het niet onaanzienlijke risico dat toewijzing van het verzoek haar relatie met de (afdeling bijzonder beheer van de) bank en met het ministerie van Buitenlandse Zaken, haar belangrijkste opdrachtgever, zodanig onder druk zet dat daarmee de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Dit afwegende leidt tot de conclusie dat het verzoek van [C c.s.] dient te worden afgewezen. Het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen wordt (daarom) eveneens afgewezen.
3.17
De Ondernemingskamer ziet in het voorgaande aanleiding de kosten als hierna volgt tussen partijen te compenseren.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder van de verschenen partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en H. de Munnik en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 29 november 2016.