Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De relatie tussen de moeder en de vader van [kind a] is begin 2013 beëindigd. Partijen woonden tot dat moment samen. Aangezien het de ouders niet lukte om tot een omgangsregeling tussen de vader en [kind a] te komen, is door de rechtbank aanvankelijk een weekendomgangsregeling van eens per twee weken bepaald en, nadat de moeder een verzoek had ingediend tot het staken van de omgang, een regeling van een middag per week. Naar aanleiding van een rapport van de Raad uit 2014, waaruit naar voren komt dat er zorgen zijn over het psychisch functioneren van de moeder en over de vijandige verstandhouding tussen de ouders en de invloed daarvan op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind a] , is [kind a] eind november 2014 onder toezicht gesteld van de GI. Voor een ondertoezichtstelling van [kind b] bestond destijds onvoldoende aanleiding, mede nu de raad meende dat [kind b] kon meeprofiteren van de hulp aan de moeder in het kader van de ondertoezichtstelling van [kind a] . De mediation, waarmee de ouders hadden ingestemd vanwege de moeizaam verlopende omgangsregeling, is begin januari 2015 gestagneerd zonder dat de communicatie tussen de ouders verbeterd was. Daarop heeft de raad in zijn rapport van 25 maart 2015 geadviseerd de ouders te verwijzen naar Kinderen uit de Knel. Deze hulpverlening is ook niet van de grond gekomen, waarna de GI medio 2015 schriftelijke aanwijzingen aan de moeder heeft gegeven over de uitbreiding van de omgang met de vader en (onder andere) het meewerken aan de ingezette hulpverlening.
Na de geboorte van [kind a] is de moeder bij PsyQ in behandeling geweest in verband met een postnatale depressie. Zelf is de moeder van mening dat hiervan geen sprake was, en dat zij te kampen had met schildklierproblemen. Na de geboorte van [kind b] heeft de moeder zich onttrokken aan zorg en de verloskundige meende dat zij het risico liep om in een psychose te raken. Naar de gesprekken bij PsyQ kwam zij vaak niet of nam zij de kinderen mee, zodat zij haar aandacht niet op het gesprek kon richten. Nadat PsyQ wilde starten met een EMDR-behandeling, heeft de moeder aangegeven verder bij I-Psy in behandeling te willen gaan. Zij is nadien ook naar deze instelling verwezen in verband met stemmingsklachten zoals angsten, piekeren, vermoeidheid, concentratieproblemen en slaapproblemen.
De moeder heeft aangegeven dat zij sinds de beëindiging van de relatie met de vader angstig is in situaties die haar doen herinneren aan de periode met de vader. Zij meent dat in hun relatie sprake was van emotionele en fysieke mishandeling. Bij I-Psy heeft geen daadwerkelijke behandeling plaatsgevonden omdat de moeder wederom regelmatig de kinderen meenam en de gesprekken met name gingen over haar strijd tegen de instanties, haar diagnose en de vader. Vanwege deze strijd is de behandeling gestaakt. Wel heeft de behandelaar geconstateerd dat de moeder chaotisch overkwam, geen overzicht leek te hebben in hetgeen zij doet en wijdlopig en achterdochtig was. Daarnaast maakte de behandelaar zich zorgen over de veiligheid en verzorging van de kinderen. De huisarts heeft de moeder inmiddels verwezen naar Dijk en Duin voor verdere behandeling.
Naar aanleiding van de angsten die de moeder heeft over het contact met de vader zijn zorgen gerezen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen. Dit is onder andere naar voren gekomen bij de overdrachtsmomenten tijdens de omgangsregeling met de vader, waarbij de moeder weigerde om de overdracht door iemand anders te laten doen. Dit heeft ertoe geleid dat zowel [kind a] als [kind b] , die vaak mee ging naar de overdracht, al vanaf jonge leeftijd getuige zijn geweest van de spanningen tussen de ouders. [kind a] was bij de overdrachtsmomenten verdrietig, had last van braken en gaf aan niet naar de vader te willen. Daarnaast bestaan al langere tijd zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder in verband met het indienen van verscheidene klachten tegen (hulpverlenende) instanties of het dreigen hiermee op momenten dat de moeder duidelijkheid wenst en dit voor haar gevoel niet krijgt. Het lukt de moeder onvoldoende om samen te werken met de verschillende instanties in het belang van de kinderen.
Op 12 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de gezinsmanager en de teammanager van JBRA. Tijdens dit gesprek is aan de moeder meegedeeld dat de GI een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [kind a] zou aanvragen. Ook is aan de moeder aangegeven dat de GI aan de raad zou verzoeken om onderzoek te doen naar de opvoedsituatie van [kind b] .
De moeder is uitgenodigd aanwezig te zijn bij de “beschermingstafel”, een overleg tussen de GI en de raad, dat op 14 april 2016 plaatsvond. De moeder is echter niet verschenen. Op 18 april 2016 ontving de GI van het consultatiebureau het bericht dat de moeder en de kinderen waren uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) en zouden zijn geëmigreerd naar België. Op 19 april 2016 zijn de GI en de politie afzonderlijk van elkaar langs geweest op het adres van de moeder in [plaats] , maar daar was niemand thuis. De GI heeft wel contact met de grootmoeder gehad en verzocht of zij aan de moeder kon vragen contact op te nemen met de GI. Op 20 april 2016 heeft de GI telefonisch contact gehad met de moeder, maar de moeder wilde niet vertellen waar zij en de kinderen verbleven. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing voor de beide kinderen verzocht en verleend. Nadat de moeder en de kinderen op 23 april 2016 op hun woonadres in [plaats] zijn aangetroffen door de politie, zijn de kinderen eerst in een crisispleeggezin geplaatst en later in een (bestands)pleeggezin. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader een weekend in de twee weken omgang heeft met [kind a] , hetgeen goed verloopt. De omgangsregeling met de moeder verloopt niet goed, zij richt zich meer op het filmen en fotograferen van de kinderen dan op de omgang zelf, hetgeen aanleiding was voor de GI om de omgangsregeling tijdelijk te stoppen totdat hierover een gesprek met de moeder heeft kunnen plaatsvinden.