ECLI:NL:GHAMS:2016:508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
200.164.672/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkoming in de revisie van een motor in een klassieke auto en de klachtplicht volgens artikel 6:89 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tegen Dymo Track Motortechniek B.V. werden afgewezen. [appellant] had Dymo ingeschakeld voor de revisie van een V8-motor voor zijn klassieke auto. Na de revisie vertoonde de motor echter problemen, wat leidde tot klachten van [appellant]. Dymo adviseerde hem om de ontsteking aan te passen, maar de problemen bleven aanhouden. Uiteindelijk heeft [appellant] de motor naar Dymo teruggebracht, waaruit bleek dat de motor ernstig beschadigd was.

In hoger beroep vorderde [appellant] dat de overeenkomst met Dymo zou worden ontbonden en dat Dymo hem zou vergoeden voor de geleden schade. Dymo voerde aan dat [appellant] zijn klachtplicht had geschonden door te lang te wachten met het indienen van zijn klachten, zoals vastgelegd in artikel 6:89 BW. Het hof oordeelde dat [appellant] inderdaad niet tijdig had geklaagd over de gebreken aan de motor, waardoor Dymo niet in staat was om de schade te verhelpen of haar bewijspositie veilig te stellen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer hof : 200.164.672/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3365965 / CV EXPL 14-9550
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 februari 2016
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. A.C. van Langente Waalwijk,
tegen
DYMO TRACK MOTORTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. L.F. Waalkeste Hoorn (NH) .
Partijen zullen hierna [appellant] en Dymo worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 3 februari 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, hierna ‘de kantonrechter’, van 22 januari 2015, onder voornoemd zaak/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en Dymo als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter comparitiezitting van 11 september 2015 mondeling doen toelichten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid zijn namens [appellant] nadere producties in het geding gebracht. Partijen hebben voorts enige vragen van het hof beantwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de overeenkomst tussen partijen ter zake van de revisie van de betrokken motor zal ontbinden, althans voor recht zal verklaren dat deze overeenkomst is ontbonden, en - uitvoerbaar bij voorraad - Dymo zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 15.760,71, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 augustus 2014, alles met veroordeling van Dymo in de proceskosten van beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
Dymo heeft geconcludeerd - zakelijk weergegeven en naar het hof begrijpt - dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, nakosten daaronder begrepen.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder het kopje “De feiten” onder a. tot en met l. een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Over de juistheid van de door de kantonrechter genoemde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] houdt zich hobbymatig bezig met het bouwen van oude, klassieke auto’s (zogeheten “custom cars”). De carrosserie wordt aangepast en de motor wordt vaak vervangen of gemodificeerd.
(ii) Omstreeks september 2010 heeft [appellant] de motor van een door hem te bouwen custom car naar Dymo gebracht voor (gedeeltelijke) revisie. Het betrof een V8-motor, een 454 Chevrolet big block (hierna: de motor). Medio november 2010 was Dymo klaar met de overeengekomen werkzaamheden en heeft [appellant] de motor en de materialen voor inbouw van de motor meegenomen.
(iii) [appellant] heeft vervolgens tussen november 2010 en 1 mei 2011 de auto afgebouwd, de motor ingebouwd en laten proefdraaien.
(iv) Bij het starten van de motor en het inrijden van de auto tussen mei en september 2011, liep de motor “zwaar” en maakte deze een ratelend geluid onder de kleppendeksels. [appellant] heeft hierover contact opgenomen met Dymo. Dymo adviseerde daarop de ontsteking aan te passen.
( v) Uiteindelijk heeft een derde, te weten Garage Neet te Zevenhuizen, omstreeks oktober 2011 de ontsteking aangepast. Voorts heeft [appellant] op advies van Dymo zwaardere stoterstangen en tuimelaars ingebouwd.
(vi) Nadat de nieuwe ontsteking in het najaar van 2011 was aangebracht is [appellant] opnieuw met de auto gaan rijden. De motor liep toen nog steeds moeilijk.
(vii) Tussen eind 2011 en het voorjaar van 2013 heeft [appellant] opnieuw met de auto gereden. Omstreeks 3 mei 2013 ontstond er tijdens het rijden geratel in de motor. [appellant] heeft hierover geklaagd bij Dymo. [X], eigenaar van Dymo, heeft samen met [appellant] de motor geïnspecteerd. Bij die gelegenheid waren groeven in de cilinderwand zichtbaar.
(viii) [appellant] heeft vervolgens de motor uitgebouwd en naar Dymo gebracht. Bij het openen van de motor bleek de motor ernstig te zijn beschadigd: er was een kapotte zuiger, een scheur in de cilinderwand en een deuk in de cilinderkop.
(ix) Vervolgens heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden betreffende de ontstane schade en de oorzaak daarvan.
( x) Er zijn diverse expertises opgesteld. In een door Dymo zelf opgestelde “Diagnosestelling” is aan het slot onder “Totaalbeeld” vermeld:
“(…) De motor vertoont diverse schades.
Deze schades, in combinatie met de afstelling van de ontsteking, duiden op een gemeenschappelijke grondoorzaak, detonatie. (…)”
(xi) DEKRA Keuringen B.V. heeft in een in opdracht van de gemachtigde van [appellant] (SRK Rechtsbijstand) uitgebracht rapport van 11 september 2013 het volgende geschreven, voor zover van belang:
“OORZAAK/CONCLUSIE
Onze conclusie is dat de oorzaak van het afbreken van een stukje zuigerbodem ligt aan het feit dat de slotspeling van de bovenste zuigerveer te krap is. (…) In onderhavig geval is er (…) absoluut geen sprake van motorschade door een verkeerd afgestelde ontsteking of iets dergelijks. De motorschade is het gevolg van het plaatsen van de verkeerde zuigerveren tijdens de revisie van het motorblok.”
(xii) Dymo heeft ESMA Expertise B.V. ingeschakeld, die op 18 februari 2014 een rapport heeft uitgebracht. Onder het kopje “Toelichting/toedracht” vermeldt dit rapport het volgende:
“De door ons geïnspecteerde motorinstallatie was tijdens de opname op het privéadres van tegenpartij (…) tot in delen gedemonteerd. Daardoor hebben wij geen ontstekingstijdstip, ontsteking vervroeging en brandstof toevoer (mengsel) kunnen controleren. Het geconstateerde schadebeeld komt overeen met de in beide rapportages omschreven bevindingen van Track Engineering en Dekra Expertise. Echter moeten wij stellen dat er op de eindoppervlaktes van de zuigerveren geen spiegelbeeld afdrukken zichtbaar zijn (…) waardoor er geen te geringe zuigerveerslotspeling kan worden aangetoond (…).
Gezien alle beschikbare gegevens is het zo goed als niet mogelijk om de schadeoorzaak zoals omschreven door partijen te onderbouwen.”

3.De beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding van 20 augustus 2014 heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter de overeenkomst tussen partijen ontbindt, althans voor recht verklaart dat de overeenkomst is ontbonden, en Dymo te veroordelen tot betaling van € 15.760,71, te vermeerderen met wettelijke rente, alles met veroordeling van Dymo in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Nadat Dymo verweer had gevoerd tegen de vorderingen heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.3.
Tegen de afwijzing van zijn vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met een grief op. Dymo heeft de grief bestreden. Voor zover nodig wordt bij de beoordeling van de grief daarop ingegaan.
3.4.
De grief strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW. Primair stelt [appellant] dat Dymo haar recht om een beroep te doen op artikel 6:89 BW heeft verwerkt, althans is het door Dymo gedane beroep op schending van de klachtplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Subsidiair stelt [appellant] dat de kantonrechter in zijn oordeel heeft miskend dat bij de beoordeling of op de voet van artikel 6:89 BW tijdig is geklaagd alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, met name ook of Dymo concreet nadeel heeft ondervonden door het verstreken tijdsverloop. [appellant] is van mening dat de schade die hij lijdt door het verval van zijn rechten, zwaarder weegt dan de belangen van Dymo. Dymo is door het tijdsverloop niet in haar belangen geschaad nu zij de klacht ook nadien in behandeling heeft genomen, aldus [appellant].
3.5.
Ingevolge artikel 6:89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Indien een gebrek is verholpen en er ontstaan daarna opnieuw (dezelfde of andere) klachten, moet opnieuw geklaagd worden. De strekking van deze bepaling is onder meer om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen tijdig onderzoek te doen naar de aard en oorzaak van het gebrek, mogelijkheden te bieden tot bewijs daarvan en dit, indien mogelijk, vervolgens te verhelpen.
3.6.
Vast staat dat na de revisie van de motor door Dymo en de daarop gevolgde, onder 2 (iii) bedoelde werkzaamheden van [appellant] zelf, het [appellant] bekend was dat de motor zwaar liep en een ratelend geluid maakte onder de kleppendeksels. Eveneens staat vast dat [appellant] naar aanleiding hiervan contact heeft opgenomen met Dymo en dat Dymo hem adviseerde de ontsteking aan te passen. Ook na de aanpassing van de ontsteking die door een derde was verricht, en het op advies van Dymo inbouwen van zwaardere stoterstangen en tuimelaars bleef de motor zwaar lopen. Tussen eind 2011 en mei 2013 heeft [appellant] – ook volgens zijn eigen stellingen – in ieder geval 1.200 km met de auto gereden en eerst bij brief van 23 juli 2013 heeft hij Dymo in gebreke gesteld en haar een termijn gegeven om hetzij de motor deugdelijk te herstellen, hetzij een andere, deugdelijk gereviseerde motor te leveren. Door zolang te wachten met het protesteren tegen de veronderstelde tekortkoming heeft [appellant] Dymo de kans ontnomen de auto te herstellen en haar bewijspositie veilig te stellen. Daarbij komt dat Dymo gedurende het verstreken tijdsverloop een derde heeft betrokken bij het verhelpen van de veronderstelde tekortkoming en zelf ook aan de motor heeft gesleuteld zonder Dymo daarin te kennen. Het hof is gelet op het hiervoor overwogene met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft geschonden.
3.7.
Het betoog van [appellant] dat Dymo niet in haar belangen is geschaad en niet beschermd hoeft te worden door een klachtplicht, wordt verworpen. Gezien de toelichting van Dymo is voldoende gebleken dat zij door het uitblijven van klachten in haar bewijspositie en in haar mogelijkheden om te achterhalen wat de oorzaak is van het zwaar lopen van de motor, is geschaad. Gelet op de lengte van de periode gelegen tussen eind 2011 en voorjaar 2013 en de omstandigheid dat in die periode in ieder geval 1200 km met de auto is gereden, heeft Dymo terecht aangevoerd dat verschillende factoren kunnen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
3.8.
Ook de stelling van [appellant] dat het beroep van Dymo op de klachtplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt niet gevolgd. De enkele omstandigheid dat partijen ook na mei 2013 zijn blijven communiceren naar aanleiding van het gebrekkige functioneren van de motor ontneemt Dymo niet het recht om een beroep te doen op de wettelijke klachtplicht. In dat communiceren ligt immers niet een – voor Dymo voldoende duidelijke – klacht van [appellant] over haar prestatie besloten. Het voorgaande zou anders zijn indien Dymo wist of in de gegeven omstandigheden had moeten begrijpen dat de motor – als gevolg van tekortschieten harerzijds – niet in orde was en [appellant] daarover desalniettemin in het ongewisse heeft gelaten dan wel zij de gestelde tekortkoming onvoorwaardelijk had erkend. Feiten en omstandigheden waaruit dit volgt, zijn echter gesteld noch gebleken.
3.9.
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen.
3.10.
De slotsom is dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Dymo tot op heden begroot op € 1.937,= aan verschotten en € 2.682,= aan salaris en op € 131,= voor nasalaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, M.L.D. Akkaya en G.C. Boot en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 februari 2016.