ECLI:NL:GHAMS:2016:5079

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
200.174.744/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Publicatie van artikel over financiële situatie van mediaondernemer en de gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van Hearst Magazines Nederland B.V. en andere appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de publicatie van een artikel in het maandblad Quote, waarin de financiële situatie van [geïntimeerde], een mediaondernemer, aan de orde komt. [geïntimeerde] stelt dat de publicatie onrechtmatig is, omdat deze zijn eer en goede naam aantast. Het hof oordeelt dat de vrijheid van meningsuiting van Hearst c.s. zwaarder weegt dan de belangen van [geïntimeerde]. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] een 'public figure' is, wat betekent dat hij zich meer publiciteit moet laten welgevallen dan een gemiddeld persoon. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de publicatie voldoende steun vindt in de beschikbare feiten. De vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen, en het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank voor zover het aan [geïntimeerde] was toegewezen. De kosten van het geding worden aan [geïntimeerde] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.174.744/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/570075 / HA ZA 14-775
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 november 2016
inzake

1.HEARST MAGAZINES NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
3. [appellante sub 3],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. R.P. den Broek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Hearst, [appellant sub 2] , [appellante sub 3] en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden als Hearst c.s. aangeduid.
Hearst c.s. zijn bij dagvaarding van 21 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Hearst c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 mei 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten en Hearst c.s. tevens door mr. C.F.M. de Vries, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Hearst c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] geheel zal afwijzen en, naar het hof begrijpt het incidentele appel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover zijn vordering daarbij is afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog toewijzing van zijn gehele vordering, met veroordeling van Hearst c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
Hearst geeft onder meer het maandblad Quote uit. [appellant sub 2] is directeur/uitgever bij Hearst. [appellante sub 3] is hoofdredacteur van Quote.
3.1.2
[geïntimeerde] is oprichter van mediaonderneming GMG, welke onderneming onder meer tijdschriften uitgeeft. [geïntimeerde] heeft een beursconcept ontwikkeld dat aanvankelijk Miljonair Fair werd genoemd en in 2012 The Masters of LXRY is gaan heten. De beurs is bestemd voor het luxe segment.
3.1.3
In het nummer van Quote van december 2012 is een artikel over [geïntimeerde] verschenen. Op de cover van het blad staat in grote letters: ‘ [geïntimeerde]
DE BONTE BLUF VAN MR. MILJONAIR’. Op pagina 12 staat een editorial met een verwijzing naar het artikel. Het artikel vangt aan met een paginagrote portretfoto van [geïntimeerde] , op de volgende bladzijde staat ‘Mr. Miljonair’ en op de volgende pagina een bewerkte versie van de eerdere foto. Op de bewerkte foto heeft [geïntimeerde] een droevige gelaatsuitdrukking gekregen en zijn op zijn wangen tranen toegevoegd. Het artikel luidt, voor zover van belang:
‘ [geïntimeerde] poetste zorgvuldig aan een glanzend imago van succesvol media-ondernemer. En ook bij de opening van zijn rijkenbeurs zal hij weer doen alsof de wereld aan zijn voeten ligt. Maar achter de schermen blijkt dat zijn bedrijf hem door de vingers is geglipt. Wat rest is één procent van de aandelen en een berg schulden. Quote schetst een portret van een zonnekoning in barre tijden.
Blafbrief
Het rechtvaardigt de vraag waarom al die buitenlandse beurzen de afgelopen jaren niet meer zijn georganiseerd. En of het in Amsterdam allemaal nog wel goud is dat er blinkt. [geïntimeerde] weigert onze vragen te beantwoorden. Hij ziet geen aanleiding voor een verhaal, vindt dat bladenmakers niet over andere bladenmakers mogen schrijven – hoewel hij normaal altijd de spotlights zoekt – en is ontstemd dat wij ter voorbereiding wat rond zijn gaan bellen. Desondanks staat hij ons aan de telefoon langdurig te woord. De ene keer speelt hij zijn charmante zelf, op andere momenten klinkt hij haast dreigend. Bijvoorbeeld door te zeggen dat als wij dit stuk doorzetten, hij mogelijk ook een boekje zal opendoen over de kopstukken van Quote. Podia genoeg.
Voor de zekerheid laat [geïntimeerde] zijn advocaatHans Koetsalvast een blafbrief schrijven waarin Quote’s moeder, directeur en hoofdredacteur aansprakelijk worden gesteld voor de te lijden schade. We konden erop wachten. Een aanzienlijk deel van de meer dan twintig betrokkenen die we spraken, had ons al gewaarschuwd dat [geïntimeerde] elke kritiek op GMG beschouwd als een aanval op hemzelf. Het is om die reden dat de ruime meerderheid slechts anoniem wil worden opgevoerd. Immers, [geïntimeerde] is nooit te beroerd om ten aanzien van oud-werknemers en criticasters te dreigen met rechtszaken, waarin hij forse bedragen eist.[A], hoofdredacteur van Esquire: ‘Ik sprak ooit eens met iemand over de stand van de tijdschriftenbranche, ergens in 2010 en dat het allemaal sappelen was. Zowel bij mijn eigen uitgeverij als bij andere uitgeverijen, zoals GM G. Niet meer dan een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Binnen de kortste keren hing er een woedende [geïntimeerde] aan de lijn. Waar ik het vandaan haalde dat het slecht ging met zijn bedrijf! Dat was nogal een schot voor open doel, want hij had die week zelf in een interview met De Pers toegegeven dat zijn uitgeverij het jaar daarvoor een verlies van 1,3 miljoen euro had geleden. Dat toch vrij harde feit uit zijn eigen mond weerhield hem er niet van met een rechtszaak te dreigen. Vrij curieus gesprek was dat. Later heeft hij dat bij een ontmoeting tijdens de Amsterdam Fashion Week nog eens herhaald. Tja.’ Het roept het beeld op van een controlfreak die elk detail wil beheersen. Dat is [geïntimeerde] ten voeten uit, zegt een hooggeplaatste medewerker van weleer. ‘ [geïntimeerde] bepaalde alles. Hij wilde alle redacties managen, had inspraak bij foto’s en sleepte zelf adverteerders binnen. Hij zat overal tussen, was een beetje een zonnekoning’, aldus deze bron, die toeziet hoe [geïntimeerde] handige barterdealtjes sluit. Adverteerders betalen lang niet altijd in harde cash, maar mogen ook afrekenen in luxeproducten als meubels, horloges, mobiele telefoons of de Range Rover van de grote baas. En zodra hij zelf moet betalen, doet hij dat het liefst in advertentieruimte.
Het maakt het des te opvallender dat [geïntimeerde] , anders dan andere uitgevers, weigert gegevens van zijn titels door te geven aan het HOI, het instituut dat oplagecijfers van de Nederlandse media publiceert. Een voedingsbodem voor de wildste verhalen, want zo is het nooit helemaal duidelijk hoe succesvol – of kansloos – zijn bladen zijn. Van Watch Report zegt hij tegen adverteerders dat het een oplage van vijftienduizend heeft, maar een collega-bladenmaker meldt ons dat er slechts zeshonderd exemplaren werden gedrukt. Dat laatste getal zal dichter bij de waarheid zitten, niet voor niets is het horlogeblad opgeheven.
(…)
Het is dan ook even ironisch als pijnlijk dat de ijdele en statusbeluste [geïntimeerde] zich zodanig in de nesten heeft gewerkt dat hij 99 procent van zijn bedrijf van de hand moest doen. Nog steeds is hij ceo en boegbeeld van GMG, maar nu als werknemer, loonslaaf. Grootaandeelhouder is [voornaam 1] [B] , die we kennen als eigenaar van De Skihut. In 2009 nam de zoon van de roemruchte [voornaam 2] [B] , voorman van NMB Heller, de eerste vijftig procent van de aandelen over. Later, na wat geschuif met vennootschappen, nog eens 49 procent. [B] doet er bescheiden over: ‘Op papier heb ik meer zeggenschap, maar in de praktijk is de verhouding fiftyfifty, hoor’. Het gaat lekker met GM G, stelt hij. In 2011 hebben we enkele tonnen winst gedraaid. Ik denk dat de toekomst er goed uitziet. [B] benadrukt dat [geïntimeerde] contractueel het recht heeft om 49 procent van de aandelen terug te kopen, maar wil niet vertellen welk prijskaartje daaraan hangt.
Machtspelletje
Trouwens, waar moet [geïntimeerde] het geld vandaan halen? Dat ene miljoen dat op de laatste bekende balans van zijn persoonlijke holding met de strijdlustige naam Who Dares Wins, staat in het rood geschreven. Dan hebben we het over 2010 en dus lijkt het erop dat hij niets aan de overname heeft overgehouden. Zijn goede vriend[C], een Amsterdamse horecaondernemer, bevestigt de financiële problemen. ‘Ik weet dat het zo is, maar het is begrijpelijk dat je dat niet van de daken schreeuwt. Als iemand al zijn aandelen moet verkopen, mag je ervan uitgaan dat er weinig andere smaken waren. Ik vind het moedig en verstandig dat hij het zo heeft geregeld. Veel anderen gaan in zo’n situatie onnodig failliet.’ Natuurlijk, het economische tij zit tegen. Maar is dat genoeg om een succesvolle onderneming, die met de Miljonair Fair een gouden concept in huis heeft; zo in de financiële problemen te brengen? Is er soms meer aan de hand? Ja, zeggen bronnen, die wijzen op het snelgroeiende personeelsbestand. ‘Rond de eerste Miljonair Fair werkten er nog maar zeven of acht mensen. Niet lang daarna liepen bij GMG tientallen mensen rond, van wie lang niet altijd duidelijk was wat ze precies deden. Of konden.’ Wat die aanwinsten vaak gemeen hebben: ze zijn vrouw, jong en lekker. In de wandelgangen heten ze de groene blaadjes van [geïntimeerde] . Dat kostenbeheersing nauwelijks een gesprekonderwerp is, hoeft niet te verbazen. When the money keeps rolling, you don’t keep the books. En in die hoogtijdagen boekt GMG steevast tonnen winst. Voor vrijwel alles is budget: hoge salarissen, dure fotografen. Een werknemer bekent: ‘Je vroeg je wel eens af hoe het allemaal kon, maar toch verdiep je je er niet zo in als je zelf bij zo’n bedrijf rondloopt.’ Dat het niet op kan, denkt [geïntimeerde] ook als hij in 2008[E]de eervolle opdracht geeft een pand om te toveren in een glamoureus hoofdkantoor, inclusief bedrijfsrestaurant met privékok. Het kost hem volgens bronnen een kleine twee miljoen euro. ‘ [geïntimeerde] is een man die heel goed weet wat hij wel en niet wil. Maar niet altijd een makkelijke man om mee te werken’, zegt [E] . ‘We hebben het pand binnen vijf of zes maanden verbouwd en eigenlijk vond hij dat nog te lang duren. Dat heeft toch iets te maken met de wildheid en snelheid van de tijdschriftenwereld waarin hij leeft. Maar we zijn er zonder strubbelingen uitgekomen en hebben in april 2009 een mooi kantoor opgeleverd.’ Helaas voor de architect loopt de oplevering van het factuurbedrag wel vertraging op. [E] : ‘Ik wil niks negatiefs zeggen, maar we hebben lang op ons geld moeten wachten. Dat had vooral met de financiële positie van het bedrijf te maken. We waren al halfweg toen bleek dat GMG er bijzonder slecht voorstond. Ik heb gezegd: “luister [geïntimeerde] , we kunnen gaan procederen, maar we zijn niet over ons budget heen gegaan, dus dat verlies je toch.” Andere partijen wilden in die periode zijn faillissement aanvragen - namen ga ik niet noemen – maar daar heb ik niet aan meegedaan. Ik heb een deel van de vorderingen uitbesteed en uiteindelijk heeft hij keurig betaald.’
[geïntimeerde] staat er dan al langer om bekend partijen op hun geld te laten wachten, bijvoorbeeld door te klagen over de geleverde kwaliteit. ‘Dat is een machtspelletje van hem. Hij probeert overal wat vanaf te lullen’, zegt een oud werknemer. Maar in het geval van [E] is de reden toch echt geldgebrek. Eind 2008 kijkt hij, op een omzet van 15,6 miljoen euro, ineens tegen een verlies van maar liefst 1,3 miljoen aan. Na jaren van gerieflijke winsten schieten alle meters in één klap in het rood en het opgebouwde eigen vermogen spoelt sneller weg dan de champagne op zijn beurzen. Vanaf dan blijft er elke maand wel ergens een rekening openstaan, vertellen hooggeplaatste betrokkenen. De salarissen komen te laat of leveranciers moeten op hun geld wachten. De drukker van de magazines dreigt een paar keer reeds gedrukte bladen ‘aan de ketting’ te houden omdat de rekening nog niet is betaald. Hoewel daar volgens [geïntimeerde] advocaat niets van waar is: ‘GMG laat geen relaties onbetaald die recht hebben op betaling.’
Enorme kapitaalbehoefte
‘Er was elke maand een serieuze faillissementsdreiging’, zegt een direct betrokkene. ‘Iedereen dreigde beslag te leggen, want dat was de enige manier waarop [geïntimeerde] ging bewegen.’ Als [B] eind 2009 de helft van [geïntimeerde] aandelen overneemt, pompt hij direct vijfhonderdduizend euro in de zaak om de meest acute rekeningen te betalen. Ook in de maanden daarop wordt een bankroet telkens afgewend doordat [B] geld bijstort. Voor [geïntimeerde] is dat geen reden om een einde te maken aan de luxe lunches van de privékok. ‘Hij zei altijd: “Op die manier betaal ik het personeel terug.” Maar veel mensen vonden dat hij beter een lunch met simpele broodjes kon regelen en het salaris op tijd overmaken’, zegt de voormalige werknemer. De kas van GMG blijkt echter niet alleen door bedrijfskosten de bodem te hebben bereikt, want [geïntimeerde] doet regelmatig privéonttrekkingen. Medewerkers zien dat hij de bedrijfscreditcard gebruikt om zijn persoonlijke behoeften te financieren. Eind 2009 staat in de boeken van GMG een bedrag van meer dan een miljoen euro open als ‘vordering op aandeelhouders’. Ook privé leeft [geïntimeerde] op te grote voet. Net als vroeger, toen zijn bedrijf De Regio Publishers in de problemen kwam en zelfs failliet ging doordat hij driehonderdduizend gulden uit de kas had getrokken, beweren meerdere bronnen. Aan de telefoon wijst [geïntimeerde] deze beschuldigingen van de hand. Hij zegt deze onttrekkingen als een vorm van dividenduitkeringen te beschouwen; het is immers zijn eigen bedrijf.
‘Ik kijk met verbazing naar hoe het nu met hem gaat. Je mag toch best een keer zeggen dat het even allemaal niet zo goed gaat? Ik begrijp niet waarom hij dat nooit kan’, verzucht een voormalige vertrouweling. ‘ [geïntimeerde] wil graag een grote jongen zijn en meespelen met andere grote jongens. Zijn kapitaalbehoefte is daardoor enorm’, zegt een andere goede bekende, die net als vrijwel iedereen die we spreken spontaan begint over [geïntimeerde] liefde voor het groene laken. ‘Hij is dol op het casino. Ik weet dat er heel veel geld heen is gegaan.’ Het zijn geluiden die al langer rondzingen en zelfs [B] laat zich er in Het Financieele Dagblad over uit. ‘Ja, dat heb ik ook gehoord. Zijn vader organiseerde gokreizen, maar of dat er wat mee te maken heeft? Bij Ajax gokken we altijd wie wint.’
Tegen Quote zegt [B] nu dat hij zich er niet zo druk om maakt dat [geïntimeerde] geld uit de zaak haalde en een schuld heeft openstaan. ‘Het gaat om marginale bedragen. Bovendien: geld is voor mij relatief. Ik heb er wat ingepompt om GMG weer gezond te maken, want ik heb buitengewoon interessante plannen met het bedrijf.’ ’
3.1.4
Op de website van Quote zijn in de periode van 13 december 2012 tot en met 10 april 2013 negen artikelen verschenen over [geïntimeerde] en/of (het faillissement van) de onderneming GMG. Bij elk van de artikelen is bovenaan de bewerkte foto van [geïntimeerde] geplaatst.
3.1.5
GMG is in maart 2013 failliet gegaan.
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven:
a. voor recht te verklaren dat Hearst c.s., althans een van hen, met de publicatie van het artikel, en het gebruik van de gemanipuleerde portretfoto voor het artikel en voor een negental publicaties op Quotenet, onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde] ;
b. voor recht te verklaren dat de methodes die Hearst c.s., althans een van hen, hebben gebruikt bij de totstandkoming van het artikel in strijd zijn met de ‘Ethics of Journalism’ zoals het EHRM die heeft geformuleerd en zoals die onder meer zijn neergelegd in de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek;
c. Hearst c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan hem van alle materiële en immateriële schade die is veroorzaakt door de publicatie van het artikel, en het gebruik van de gemanipuleerde portretfoto voor de publicatie van het artikel en voor een negental publicaties op Quotenet, nader op te maken bij staat, met rente;
d. Hearst c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan hem van € 50.000 als voorschot op de vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade;
e. Hearst c.s. te verbieden gebruik te maken van de gemanipuleerde portretfoto op straffe van verbeurte van een dwangsom bij overtreding van dit verbod,
een en ander met veroordeling van Hearst c.s. in de proceskosten.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis naar aanleiding van het sub (a) gevorderde voor recht verklaard dat Hearst c.s. onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld door in het artikel in Quote van december 2012 te vermelden dat [geïntimeerde] met zijn bedrijf De Regio Publishers in de problemen is gekomen en zelfs failliet ging doordat hij driehonderdduizend gulden uit de kas had getrokken en door publicatie van de bewerkte portretfoto van [geïntimeerde] op Quotenet en dat Hearst c.s. aansprakelijk zijn voor de als gevolg van voormeld onrechtmatig handelen geleden materiële schade. De rechtbank heeft voorts naar aanleiding van het sub (c) en (d) gevorderde Hearst c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- en aan hem te vergoeden de materiële schade, nader op te maken bij staat. Hearst c.s. zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen.
3.3
[geïntimeerde] beoogt met zijn incidentele grieven alsnog toewijzing van zijn gehele vordering. De grieven van Hearst c.s. zien op het alsnog geheel afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . Het hof ziet aanleiding om aan te vangen met de behandeling van de grieven in het incidentele appel.
3.4
Het hof stelt bij de beoordeling van dit geschil, evenals de rechtbank, voorop dat het recht van Hearst c.s. op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de uitlatingen van Hearst c.s. onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van Hearst c.s. is er met name in gelegen dat zij zich als uitgevers van een journalistiek medium in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [geïntimeerde] met name erin is gelegen dat zijn persoon en/of zijn onderneming niet lichtvaardig worden blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Een van die omstandigheden is de mate waarin de publicatie steun vond in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Het partijdebat betreft met name deze omstandigheid. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat hij, zoals de rechtbank heeft overwogen, een ‘public figure’ is hetgeen met zich brengt dat hij zich meer publiciteit moet laten welgevallen dan een willekeurig ander persoon. [geïntimeerde] heeft voorts niet aan de orde gesteld dat in onvoldoende mate sprake is geweest van wederhoor. Het hof stelt in verband met dit laatste vast dat in het artikel op meerdere punten een weerwoord van [geïntimeerde] wordt weergegeven de juistheid van welke weergave [geïntimeerde] niet heeft weersproken.
3.5
[geïntimeerde] voert bij zijn incidentele grief 1 aan dat het publiceren van het artikel het begin is geweest van een hetze tegen hem met als doel zijn eer en goede naam als zakenman en privé aan te tasten en om zijn onderneming GMG, een directe concurrent van Quote, schade toe te brengen. Hij wijst erop dat de Raad voor de Journalistiek naar aanleiding van een door hem ingediende klacht heeft geoordeeld dat [appellante sub 3] in 2009 journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld en dat zij daarom rancuneus zou zijn. Ook noemt hij twitterberichten die [appellante sub 3] en een collega in december 2012 naar aanleiding van een bezoek aan de beurs Master of LXRY hebben geplaatst en enkele incidenten die zich in 2013 en 2015 in de sociale en/of privésfeer tussen hem en de collega van [appellante sub 3] hebben voorgedaan. [geïntimeerde] refereert tot slot aan het - hierna nog te bespreken - herhaalde gebruik van de bewerkte foto bij de later op de website gepubliceerde artikelen.
3.6
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] aldus onvoldoende heeft onderbouwd dat publicatie van het artikel onderdeel uitmaakt van een door Hearst c.s. tegen hem gevoerde hetze. Bij dit oordeel is van belang dat [geïntimeerde] een ‘public figure’ is en dat in dezelfde periode als waarin het gewraakte artikel is verschenen ook andere media aandacht aan [geïntimeerde] en zijn onderneming hebben besteed. Publicatie van het artikel dient ook gelet op het onderwerp een maatschappelijk doel. [geïntimeerde] is ten tijde van het verschijnen van het artikel immers actief als ondernemer en daarom is het voor het publiek van belang kennis te nemen van de financiële situatie van [geïntimeerde] en zijn onderneming en de rol die [geïntimeerde] daarin speelt. [geïntimeerde] heeft overigens niet uitdrukkelijk gesteld dat het onderwerp van het artikel van onvoldoende betekenis is om daaraan een artikel in het maandblad Quote te wijden. Wat zich na het publiceren van dit artikel tussen [appellante sub 3] , een collega van [appellante sub 3] en [geïntimeerde] heeft voorgedaan, is van onvoldoende betekenis om het publiceren van dit artikel als de aanvang van een hetze te zien. Het stond [appellante sub 3] en haar collega vrij om door middel van, het moet gezegd, enigszins overdreven twitterberichten de aandacht te vestigen op het zojuist gepubliceerde artikel. Voor het overige hebben de door [geïntimeerde] aangehaald incidenten tussen hem en de collega van [appellante sub 3] zich buiten de publiciteit afgespeeld zodat deze in dit verband niet relevant zijn. Het herhaald gebruiken van de bewerkte foto op de website van Quote geeft, ook in samenhang met het voorgaande, evenmin aanleiding om te spreken van een hetze. Grief 1 in incidenteel appel faalt.
3.7
[geïntimeerde] stelt bij grief 2 in incidenteel appel dat de bewering in het artikel dat hij namens GMG met adverteerders barterdeals (ruilovereenkomsten) sloot slechts stoelt op één anonieme bron en dat bij deze bewering ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat hij dit deed ten behoeve van persoonlijk gewin. [geïntimeerde] verwijst bij zijn grief naar zijn inleidende dagvaarding waarin hij aanvoert dat het overgrote deel van de afgenomen advertentieruimte ‘gewoon’ werd afgerekend. [geïntimeerde] heeft hiermee niet op voldoende duidelijke wijze gesteld dat de bewering dat hij ruilovereenkomsten sloot in strijd is met de waarheid; hij laat immers open dat een deel van de advertentieruimte wel werd ‘geruild’. Dat het bij het sluiten van deze overeenkomsten ging om persoonlijk gewin van [geïntimeerde] , wordt in het artikel niet met zoveel woorden gezegd. De zinsnede ‘de Range Rover van de baas’ bevat weliswaar de suggestie dat [geïntimeerde] een aldus verkregen auto in gebruik had waarbij overigens niet is vermeld of dit gebruik zakelijk of privé was, maar [geïntimeerde] is niet specifiek op deze kwestie ingegaan. Aldus is niet vast komen te staan dat de feiten die in het artikel worden aangedragen met betrekking tot barterdeals, in strijd zijn met de waarheid. Het hof gaat dan ook voorbij aan hetgeen [geïntimeerde] bij zijn tweede grief heeft aangevoerd.
3.8
Voor zover [geïntimeerde] beoogt met deze grief de in het artikel gehanteerde beeldspraak aan de orde te stellen, oordeelt het hof als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat mede gelet op de door Quote gehanteerde stijl, het soort maandblad dat Quote is en het publiek waartoe het zich richt, het haar vrij staat zich te bedienen van een enigszins spottende en overdreven stijl. [geïntimeerde] heeft noch deze feiten noch dit rechtsoordeel bij zijn grieven bestreden. [geïntimeerde] heeft voorts niet aangegeven op welk specifiek punt volgens hem de door Quote gehanteerde beeldspraak de grenzen van het toelaatbare zou overschrijden. Het hof komt met de rechtbank tot het oordeel dat de in het artikel gehanteerde beeldspraak nog niet maakt dat de publicatie daarvan jegens [geïntimeerde] onrechtmatig is. Grief 2 in incidenteel appel faalt eveneens.
3.9
Bij grief 3 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerde] dat hij in het artikel op basis van slechts één anonieme bron wordt beschuldigd van het opzettelijk misleiden van potentiële adverteerders over de oplage van het tijdschrift Watch Report. In het artikel wordt als vaststaand aangenomen dat slechts 600 exemplaren werden gedrukt terwijl uit de schriftelijke verklaring van de drukker, door [geïntimeerde] overgelegd, blijkt dat de oplage bij de start van het blad de 10.000 exemplaren ruimschoots overschreed. [geïntimeerde] voert voorts aan dat hij zich niet heeft aangesloten bij HOI (‘Het Oplage Instituut’) omdat het bestuur daarvan niet onafhankelijk is en bestaat uit concurrerende uitgevers, waaronder [appellant sub 2] , partij in dit geding.
3.1
Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij geen oplagecijfers aan HOI heeft verstrekt, zoals in het artikel is vermeld. [geïntimeerde] heeft evenmin betwist dat het blad Watch Report ten tijde van het publiceren van het artikel niet meer bestond. Deze feiten vormen, naast de anoniem opgevoerde collega-bladenmaker, volgens het artikel aanleiding vragen te stellen bij de oplage die [geïntimeerde] aan zijn adverteerders meldde, namelijk dat sprake was van 15.000 exemplaren. De in het artikel geopperde twijfel is aldus niet, zoals [geïntimeerde] aanvoert, slechts gebaseerd op een enkele anonieme bron maar ook op bovengenoemde door [geïntimeerde] niet bestreden feiten. In het artikel is het aantal van 600 exemplaren bovendien niet als vaststaand aangenomen, zoals [geïntimeerde] stelt, maar is slechts gesuggereerd dat dit getal dichter bij de waarheid zal zitten (dan het door [geïntimeerde] bij de adverteerders genoemde aantal) om de reden dat het blad inmiddels is opgeheven. [geïntimeerde] heeft daar tegenover niet voldoende inzichtelijk, laat staan controleerbaar, gemaakt wat de oplagecijfers van het blad Watch Report in de loop van de tijd daadwerkelijk zijn geweest. De door hem opgevoerde drukker geeft in zijn verklaring immers slechts opgave van het aantal gedrukte exemplaren bij de start van het blad. De opgave van de drukker, ‘ruimschoots’ 10.000 exemplaren, strookt bovendien niet met de 15.000 exemplaren die [geïntimeerde] - dat heeft hij niet betwist - aan adverteerders meedeelde. Een en ander heeft tot gevolg dat ook hetgeen [geïntimeerde] bij deze grief aanvoert, niet maakt dat publicatie van het artikel jegens hem onrechtmatig is.
3.11
[geïntimeerde] stelt bij zijn incidentele grief 4 dat de uitlatingen in het artikel over zijn slechte betaalgedrag en de vermeende maandelijkse faillissementsdreiging jegens hem onrechtmatig zijn. De beschuldigingen zouden slechts met anonieme bronnen zijn onderbouwd. Hij voert bij deze grief daarnaast aan dat hij met de in het artikel genoemde [E] een zakelijk geschil heeft gehad en dat hij desondanks toch op enig moment zijn facturen heeft betaald. Het citaat van [C] heeft geen betrekking op zijn betaalgedrag, zo voert [geïntimeerde] verder aan. Voorts heeft [F] , een van zijn leveranciers, in een door hem in eerste aanleg overgelegde verklaring gezegd dat hij altijd zijn afspraken nakomt.
3.12
Het hof betrekt bij zijn oordeel omtrent deze grief de tekst van het artikel vanaf ‘Het is even ironisch als pijnlijk dat…’, een alinea voorafgaand aan de tussenkop ‘Machtsspelletje’, tot en met ‘Maar veel mensen vonden dat hij beter een lunch met simpele broodjes kon regelen en het salaris op tijd overmaken’. In dat deel van het artikel worden, naast een aantal niet met name genoemde bronnen, een aantal personen bij naam opgevoerd, zoals (mede)aandeelhouder [B] , vriend [C] en architect [E] . [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat deze in het artikel genoemde personen onjuist zijn geciteerd of dat de door hen gemaakte en in het artikel geciteerde opmerkingen in strijd zijn met de waarheid of anderszins onrechtmatig jegens hem zijn. [geïntimeerde] heeft evenmin aangevoerd dat hetgeen in het artikel wordt vermeld over of in verband met deze personen niet juist is. In zoverre kan het artikel dan ook niet als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] worden beoordeeld. [geïntimeerde] heeft meer in het bijzonder niet bestreden dat [B] in 2009 50% en daarna nog eens 49% van de aandelen van GMG van hem heeft overgenomen, dat [B] in 2009 € 500.000,- in het bedrijf heeft gestort en daarna maandelijks geld heeft bijgestort om GMG weer gezond te maken. Ook heeft [geïntimeerde] niet betwist dat ‘de balans’ van zijn persoonlijke holding in 2010 een miljoen ‘in het rood’ staat. [C] heeft volgens het citaat in het artikel de financiële problemen van [geïntimeerde] bevestigd en [E] brengt het uitblijven van betaling aan zijn bedrijf in verband met de slechte financiële positie van GMG. Aan al deze - onbetwist gebleven – feitelijkheden, die gaan over de slechte financiële situatie van GMG en van [geïntimeerde] persoonlijk, worden in het artikel nog een aantal citaten van anonieme bronnen toegevoegd. Het toevoegen van die anonieme bronnen maakt echter evenmin dat het artikel onrechtmatig is jegens [geïntimeerde] .
3.13
Allereerst wordt een anonieme bron opgevoerd die zegt dat er elke maand een faillissementsdreiging was. Het aan deze bron toegeschreven citaat staat in rechtstreeks verband met de - door [geïntimeerde] niet betwiste - eenmalige en verder maandelijkse stortingen die [B] in 2009 in het bedrijf GMG deed. Gelet op de aldus vaststaande stortingen is plaatsing van het gewraakte citaat niet onrechtmatig. De citaten van anoniem gebleven personen houden verder feitelijk in dat [geïntimeerde] niet van een privékok af zou willen, te veel personeel zou aannemen en dat [geïntimeerde] leveranciers op hun geld zou laten wachten door te klagen over kwaliteit. [geïntimeerde] heeft daar in algemene bewoordingen tegenover gesteld dat hij geen slechte betalingsmoraal heeft. Dat is echter tegen de achtergrond van de verklaringen van met name genoemde bronnen en de anonieme bronnen een onvoldoende bestrijding van de in het artikel weergegeven feiten. Wat de anonieme bronnen betreft gaat het bovendien slechts om een kleuring van de slechte financiële situatie van GMG. De daarin genoemde feiten zijn in het geheel van citaten en feiten van ondergeschikt belang te noemen. De conclusie van een en ander is dat er onvoldoende aanleiding is om het hiervoor weergegeven deel van de inhoud van het artikel als onrechtmatig te beoordelen. De onderhavige grief faalt.
3.14
Bij grief 5 in incidenteel appel betoogt [geïntimeerde] dat hij in het artikel op onrechtmatige wijze ervan wordt beschuldigd dat hij privé-onttrekkingen heeft gedaan en dat GMG daardoor op een faillissement afkoerste. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat hij de bedrijfscreditcard heeft gebruikt om zijn persoonlijke behoeften te financieren, zoals in het artikel wordt gemeld. Hij heeft evenmin weersproken dat volgens de jaarstukken van GMG per 31 december 2009 een vordering op de aandeelhouders - kennelijk wordt gedoeld op [geïntimeerde] - openstaat van ruim een miljoen euro. [geïntimeerde] stelt in dit verband nog dat Hearst c.s. pas na het publiceren van het artikel over de jaarstukken beschikten. Voor zover al juist, maakt dat nog niet dat de vermelding van dit feit in het artikel onrechtmatig is. [geïntimeerde] stelt immers niet dat in het artikel op dit punt onwaarheden staan vermeld. [geïntimeerde] betwist evenmin dat hij gelden heeft onttrokken aan het bedrijf en dat hij desgevraagd daarover heeft gezegd, zoals in het artikel aangehaald, dat hij dit als een vorm van dividenduitkering ziet en dat het immers zijn eigen bedrijf is. [geïntimeerde] stelt nog wel dat hij de vordering (van ruim een miljoen euro per einde 2009) in de loop van 2011 en 2012 is ingelopen, dat dit aan Hearst c.s. bekend moest zijn omdat [B] blijkens het artikel had gezegd dat het om marginale bedragen ging, en dat Hearst c.s. dit had moeten onderzoeken en in het artikel had moeten vermelden. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat Hearst c.s hebben nagelaten te onderzoeken en te vermelden dat [geïntimeerde] de vordering inmiddels grotendeels had ingelost, het artikel nog niet onrechtmatig maakt. [geïntimeerde] heeft zelf kennelijk ook niet uitdrukkelijk aan Hearst c.s gemeld dat dit zo was, terwijl hij wel in de gelegenheid is gesteld een weerwoord te geven.
3.15
Het hof overweegt voorts dat nergens in het artikel uitdrukkelijk wordt beweerd dat GMG door de privé-onttrekkingen van [geïntimeerde] op een faillissement zou afkoersen. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht waarop hij zijn stelling baseert dat het artikel die beschuldiging bevat zodat het hof daaraan voorbij gaat. De onderhavige grief faalt.
3.16
[geïntimeerde] stelt bij grief 6 aan de orde dat hij in het artikel ervan wordt beschuldigd dat hij gokverslaafd was, dat hij daardoor een grote kapitaalbehoefte had en dat dit de oorzaak was van de maandelijks terugkerende faillissementsdreiging van GMG. Deze beschuldiging zou uitsluitend zijn gestoeld op uitspraken van anonieme getuigen, aldus [geïntimeerde] . Het hof leest in het artikel niet de beschuldiging zoals door [geïntimeerde] geformuleerd. Daarin wordt slechts gesproken over [geïntimeerde] voorliefde voor casinobezoek en wordt in algemene zin een verband gelegd tussen het casinobezoek en zijn enorme kapitaalbehoefte. Dat casinobezoek wordt door [geïntimeerde] niet weersproken. Integendeel, hij heeft dat zelf bevestigd in diverse interviews. Daarnaast is van algemene bekendheid dat casinobezoek geld kost en soms zelfs veel geld. In deze context valt niet in te zien dat het onrechtmatig is om in een artikel over [geïntimeerde] te melden dat hij een voorliefde heeft voor casinobezoek en een verband te leggen met zijn, ook uit andere feiten blijkende, grote kapitaalbehoefte. Een verband tussen een gokverslaving en een maandelijkse terugkerende faillissementsdreiging bij GMG wordt in het artikel niet gelegd. Ook wordt in het artikel naast een anonieme bron [B] opgevoerd die met zijn opmerkingen lijkt te bevestigen dat [geïntimeerde] van casinobezoek houdt. De grief faalt.
3.17
Bij grief 7 in incidenteel appel stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat de auteurs van het artikel en de hoofdredacteur van Quote hebben gehandeld in strijd met de ‘Ethics of Journalism’ zoals door het EHRM geformuleerd en met de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek en dat dit tevens van betekenis kan zijn voor de vraag of publicatie van het artikel onrechtmatig is. [geïntimeerde] voert bij zijn grief in dit verband aan dat medewerkers van Quote in het wilde weg zijn gaan rondbellen naar zakenrelaties van hem (inclusief adverteerders) met de volgens hem suggestieve vraag of de gebelde nog geld van [geïntimeerde] krijgt en voorts dat Quote welbewust ex-werknemers heeft aangezet om geheimhoudingsafspraken te schenden. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met het bovenstaande onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat het artikel op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen in de door hem bedoelde zin of dat publicatie van het artikel (mede) door de wijze van totstandkoming onrechtmatig zou zijn. Gelet op het onderwerp van het artikel valt niet in te zien dat het in het kader van de totstandkoming daarvan onrechtmatig zou zijn om te bellen met zakenrelaties van [geïntimeerde] en hen te vragen of zij nog geld van [geïntimeerde] tegoed hebben. Evenmin valt in te zien dat het onrechtmatig zou zijn om met (voormalige) werknemers van GMG te spreken. [geïntimeerde] heeft onvoldoende concreet gemaakt, nog daargelaten wat de betekenis daarvan zou zijn in verband met de publicatie van het artikel, dat Hearst c.s. doelbewust (voormalige) werknemers van GMG heeft uitgelokt tot het schenden van geheimhoudingsafspraken. [geïntimeerde] heeft voorts onvoldoende concreet toegelicht waarom sprake zou zijn van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek of van het op onrechtmatige wijze gebruiken van anonieme getuigen. De grief faalt. Een en ander brengt tevens mee dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering sub (b).
3.18
[geïntimeerde] bestrijdt bij grief 8 in incidenteel appel het oordeel van de rechtbank dat het plaatsen van de bewerkte portretfoto van [geïntimeerde] bij het artikel in het decembernummer van Quote niet onrechtmatig is, het afwijzen van de verklaring voor recht ter zake en het afwijzen van het onder (e) geformuleerde verbod de bewerkte portretfoto te gebruiken. [geïntimeerde] voert daartoe aan, kort gezegd, dat hij ten tijde van de publicatie van het artikel geen moeilijke financiële tijden doormaakte en toen al een jaar geen aandeelhouder en bestuurder van GMG meer was. [geïntimeerde] beroept zich in dit verband tevens op artikel 20 van de Auteurswet.
3.19
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] weliswaar aanvoert dat hij ten tijde van de publicatie van het artikel geen aandeelhouder en bestuurder meer was van GMG maar dat hij niet stelt, laat staan onderbouwt, dat hij op dat moment geen enkele rol meer speelde bij GMG. Het artikel gaat bovendien ook over het verleden van GMG, de overname van 99% van de aandelen van GMG door [B] en de rol die [geïntimeerde] , die kennelijk toch 1% van de aandelen hield, in een en ander heeft gespeeld. In het artikel wordt de financiële situatie van GMG besproken en de rol van [geïntimeerde] daarin. Bovendien wordt de slechte financiële situatie van [geïntimeerde] zelf aan de orde gesteld, zoals hiervoor reeds besproken. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de bewerkte foto die een verdrietige [geïntimeerde] laat zien als een illustratie van het artikel is aan te merken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het plaatsen van de foto bij het artikel mede daarom niet onrechtmatig is. Bij dit oordeel is echter doorslaggevend dat [geïntimeerde] niet heeft aangevoerd dat en waarom hij door het plaatsen van de bewerkte foto bij het artikel in zijn eer en goede naam is aangetast. Dat had wel op zijn weg gelegen. De wijze waarop de foto is bewerkt maakt immers nog niet dat sprake is van een aantasting van eer en goede naam. De bewerking bestaat immers alleen daaruit dat het gezicht van [geïntimeerde] verdrietig is gemaakt en dat op zijn wangen groot uitgevallen tranen zijn weergegeven. Hoewel het bewerken van foto’s van personen grenzen kent die bij overschrijding tot onrechtmatigheid leiden, is daarvan in dit geval op zichzelf genomen geen sprake.
3.2
[geïntimeerde] voert daarnaast aan dat Hearst c.s. de foto zonder zijn toestemming hebben geplaatst en bewerkt en aldus in strijd hebben gehandeld met artikel 20 van de Auteurswet. Hearst c.s. hebben daarop gereageerd door te stellen dat zij het beeld in licentie hebben verkregen van fotobureau Hollandse Hoogte en dat [geïntimeerde] , indien hij geen publicatie wenste, niet had moeten toestaan dat de foto in de catalogus van Hollandse Hoogte werd opgenomen. [geïntimeerde] voert naar aanleiding daarvan op zijn beurt aan dat de foto is gemaakt voor een interview in het dagblad Trouw, dat hij niet wist dat de foto in een database van een fotoagentschap stond en dat hij daarvoor nimmer toestemming heeft gegeven. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd dat de foto ten onrechte in de catalogus is opgenomen. Hij heeft ook niet aangevoerd dat hij zich heeft gewend tot de maker en/of de auteursrechthebbende en/of Hollandse Hoogte om opheldering of met het verzoek de foto uit de catalogus te halen. Dat had wel op zijn weg gelegen. Het door hem ingeroepen artikel 20 van de Auteurswet richt zich immers tot de auteursrechthebbende van de foto. Hearst c.s. mochten en mogen gelet op een en ander ervan uitgaan dat de aanwezigheid van de foto in de catalogus van Hollands Hoogte betekent dat zij de foto rechtmatig in licentie hebben verkregen. Er is in elk geval onvoldoende grond om publicatie van de bewerkte foto in verband met artikel 20 van de Auteurswet onrechtmatig te achten en/of publicatie daarvan te verbieden. Ook grief 8 in incidenteel appel faalt.
3.21
[geïntimeerde] voert bij grief 9 in incidenteel appel aan dat de rechtbank ten onrechte ervan uit gaat dat hij heeft gevorderd dat Quote niet gerechtigd zou zijn geweest de (vervolg)artikelen op Quotenet te plaatsen. Wat daarvan zij, [geïntimeerde] vordert ook thans niet te verklaren voor recht dat deze artikelen onrechtmatig zijn jegens hem. De grief heeft dan ook in zoverre geen betekenis. Voor zover [geïntimeerde] bij deze grief de bij deze artikelen gepubliceerde bewerkte foto aan de orde stelt, verwijst het hof naar de bespreking van grief 8 in incidenteel appel. De bij de onderhavige grief opgevoerde stellingen omtrent de tegen hem gevoerde hetze zijn reeds bij de behandeling van grief 1 in incidenteel appel betrokken. Ook deze grief slaagt niet.
3.22
[geïntimeerde] stelt bij grief 10 in incidenteel appel dat de bij zijn eerdere grieven aangevoerde argumenten in onderling verband bezien maken dat de gebruikte journalistieke methoden en de publicatie van het artikel en het plaatsen van de bewerkte foto onrechtmatig jegens hem zijn. Het hof is echter van oordeel dat de hiervoor naar aanleiding van de grieven 1 tot en met 9 in incidenteel appel besproken omstandigheden ook in onderlinge samenhang bezien niet tot de conclusie leiden dat de werkwijze en/of de publicatie van het artikel en het plaatsen van de bewerkte foto onrechtmatig zijn. Ook hetgeen [geïntimeerde] voor het overige in zijn processtukken heeft gesteld, leidt niet tot een dergelijke conclusie. Het komt er - nog even daargelaten hetgeen hierna naar aanleiding van het principale appel zal worden besproken - kort gezegd op neer dat Quote voldoende aanleiding heeft gehad om over de financiële situatie van [geïntimeerde] en GMG te publiceren, dat de in het artikel gebrachte feiten voldoende steun vinden in het onderliggende feitenmateriaal, althans niet in strijd zijn gebleken met de waarheid, dat [geïntimeerde] voldoende in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een weerwoord en dit weerwoord ook is weergegeven en dat de toon van het artikel niet dermate over de grens van het toelaatbare is dat daarom sprake is van een onrechtmatige publicatie, een en ander evenmin in combinatie met het gebruik van de bewerkte foto. Grief 10 in incidenteel appel faalt net als de vorige grieven.
3.23
Het voorgaande brent mee dat er geen grond is voor een verdergaande toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] sub (a) en evenmin voor toewijzing van zijn vorderingen sub (b) en (e).
3.24
Grief II in het principale appel van de zijde van Hearst c.s. is gericht tegen de toewijzing van de verklaring voor recht dat Hearst c.s onrechtmatig hebben gehandeld door in het artikel te vermelden dat [geïntimeerde] met zijn bedrijf De Regio Publishers in de problemen is gekomen en zelfs failliet is gegaan doordat hij driehonderdduizend gulden uit de kas had getrokken. Hearst c.s. wijzen erop dat de bewering niet alleen is gestoeld op anonieme bronnen maar ook op een artikel gepubliceerd in Het Parool in 1999 en dat de reactie van [geïntimeerde] integraal in het artikel staat. Hearst c.s. bieden aanvullend bewijs aan ter zake de anonieme bronnen en wijzen erop dat uit de thans door hen overgelegde balans van De Regio Publishers per september 1998 blijkt dat het bedrijf een vordering van ruim NLG 180.000,- op [geïntimeerde] en een vennootschap van [geïntimeerde] had en dat niet lang na deze datum uitstel van betaling is gevraagd waarna het faillissement van De Regio Publishers is gevolgd.
3.25
Het hof overweegt het volgende. [geïntimeerde] heeft gewezen op een uitspraak van de Raad voor de Journalistiek waarbij zijn klacht tegen Het Parool omtrent het door Hearst c.s. gebruikte artikel uit 1999 is gehonoreerd. Uit die uitspraak blijkt dat zijn klacht gegrond is bevonden omdat Het Parool zich niet heeft gehouden aan in verband met hoor en wederhoor met [geïntimeerde] gemaakte afspraken. Dit betekent niet zonder meer dat de inhoud of strekking van het artikel in Het Parool - waarin kort gezegd is gemeld dat [geïntimeerde] forse bedragen naar een eigen bv heeft gesluisd - onjuist is of dat Hearst c.s. dit artikel niet als bron hebben mogen gebruiken. [geïntimeerde] heeft voorts de inhoud van de door Hearst c.s. overgelegde balans niet betwist. Dit betekent dat in elk geval vast staat dat [geïntimeerde] kort voor het faillissement van De Regio Publishers een forse schuld had aan dit bedrijf. Een en ander betekent dat de bewering dat [geïntimeerde] NLG 300.000,- ‘uit de kas had getrokken’ voldoende steun vond, en in elk geval thans vindt, in het beschikbare feitenmateriaal. Daarbij is van te geringe betekenis dat in het artikel in Quote een hoger bedrag (NLG 300.000,- in plaats van NLG 180.000,-) wordt genoemd dan uit de balans blijkt. [geïntimeerde] klaagt ook niet specifiek daarover.
3.26
Hearst c.s. hebben verder betoogd dat gelet op de hoogte van het bedrag het voor de hand ligt dat de privé-onttrekkingen hebben bijgedragen aan het faillissement. Wat daarvan zij, het hof is van oordeel dat het enkele feit dat in het artikel een verband wordt gelegd tussen de privé-onttrekkingen en het faillissement van De Regio Publishers dit artikel of de bewering in dit artikel nog niet onrechtmatig maakt. Daarbij is van belang dat het gelegde verband op het eerste oog als een feit wordt gebracht, maar dat de tekst ook zo kan worden geduid dat sprake is van een conclusie die wordt getrokken wegens de omvang van de privé-onttrekkingen en die bovendien wordt toegeschreven aan bronnen, hoewel niet met name genoemd. Bovendien kan niet worden gezegd dat een dergelijk verband uit de lucht is gegrepen. [geïntimeerde] heeft voorts niet betwist dat hij in de gelegenheid is gesteld op de bewering te reageren en dat zijn reactie integraal in het artikel is opgenomen. Bovendien legt gewicht in de schaal dat de gewraakte bewering slechts een onderdeel vormt van een uitgebreid artikel over de financiële gang van zaken bij GMG en de rol van [geïntimeerde] daarin en aldus tevens geen deel uitmaakt van de kern van het artikel maar slechts een bijkomende omstandigheid betreft. De conclusie is dat de onderhavige grief slaagt. Er is onvoldoende aanleiding het bedoelde onderdeel van het artikel in Quote onrechtmatig jegens [geïntimeerde] te achten. De ter zake toegewezen verklaring voor recht zal alsnog worden afgewezen.
3.27
Grief III in principaal appel is gericht tegen de toewijzing van de verklaring voor recht dat Hearst c.s. onrechtmatig hebben gehandeld met de publicatie van de bewerkte foto van [geïntimeerde] op Quotenet en tegen de overwegingen die tot deze toewijzing hebben geleid. Hearst c.s. voeren ter toelichting aan dat ook voor een vluchtige lezer van Quotenet niet de indruk ontstaat dat het een originele foto betreft omdat het niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] als zakenman met tranen zou poseren voor een foto. Zij stellen voorts aan de orde dat [geïntimeerde] geen redelijk belang heeft om zich te verzetten tegen publicatie als bedoeld in artikel 21 Auteurswet en dat niet valt in te zien dat [geïntimeerde] door publicatie van de ‘spotprent’ in zijn persoonlijke levenssfeer zou zijn geschaad. De grief slaagt. Ook bij de artikelen op Quotenet dienden de foto’s ter illustratie van artikelen over negatieve ontwikkelingen rondom [geïntimeerde] en/of GMG en ook voor het Quotenet geldt dat [geïntimeerde] niet heeft aangevoerd dat en op welke wijze zijn eer en goede naam door de publicatie van de bewerkte foto zouden zijn aangetast. Het hof verwijst wat dat aangaat naar hetgeen naar aanleiding van grief 8 in incidenteel appel is overwogen. Grief III in incidenteel appel slaagt. Er is geen aanleiding het plaatsen van de bewerkte foto te beoordelen als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] . De verklaring voor recht zal ook op dit onderdeel alsnog worden afgewezen.
3.28
Het voorgaande betekent dat de vordering sub (a) alsnog geheel zal worden afgewezen. Omdat niet is komen vast te staan dat Hearst c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde] , is er geen plaats is voor toewijzing van enig bedrag aan materiële of immateriële schadevergoeding. De vorderingen sub (c) en (d) zullen eveneens worden afgewezen. Het moet ervoor gehouden worden dat de grieven van Hearst c.s. ook daartoe strekken.
3.29
Partijen hebben gelet op deze uitkomst geen belang meer bij bespreking van hun overige grieven.
3.30.
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 6 een groot aantal getuigen genoemd en per getuige (een lijst van) feitelijkheden te bewijzen aangeboden. Het hof is van oordeel dat de door [geïntimeerde] te bewijzen aangeboden feitelijkheden onvoldoende concreet zijn geformuleerd en/of onvoldoende ter zake dienend zijn in die zin dat deze feitelijkheden, indien bewezen, niet tot andere oordelen zouden leiden dan hiervoor weergegeven. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] zal dan ook worden gepasseerd.
3.31.
De grieven II en III in principaal appel slagen terwijl de grieven 1 tot en met 10 in incidenteel appel falen, de overige grieven behoeven geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] daarbij (deels) zijn toegewezen en zal voor het overige worden bekrachtigd. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog geheel worden afgewezen.. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel en in eerste aanleg.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij enig onderdeel van de vorderingen van [geïntimeerde] is toegewezen en voor zover Hearst c.s. daarbij in de proceskosten en de nakosten zijn veroordeeld
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Hearst c.s. begroot op € 868,- aan verschotten en € 904,- voor salaris;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover het meer of anders gevorderde daarbij is afgewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hearst c.s. begroot op € 788,84 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris in principaal hoger beroep en € 1.341,- in incidenteel hoger beroep;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, S.F. Schütz en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.