Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gevestigd te Curaçao,
wonend te [woonplaats] ,
wonend te [woonplaats] ,
1.Verder verloop van het geding
Na 2002 werd [B] weer verantwoordelijk voor de portefeuilles van [appellant sub 2] . Ikzelf ben nadien bij het beheer van de portefeuilles nauwelijks meer betrokken geweest.
(…)
U vraagt mij wat ik vond van de portefeuilles die ik tussen 2001 en 2002 heb beheerd. Die zagen er prima uit en werden beheerd in overeenstemming met het beleid (…) . U vraagt mij welke wensen en doelstellingen ik in de gesprekken met [appellant sub 2] heb besproken. Mijn gesprekken met [appellant sub 2] gingen met name over de voortgang van de portefeuilles en over specifieke stukken. Niet over wensen en doelstellingen. (…)
U vraagt mij of behoud van de waarde van de portefeuilles een belangrijke doelstelling bij het beheer was. Dat is door mij niet expliciet besproken maar is volgens mij wel geïmpliceerd in een defensief beleggingsprofiel. U vraagt mij of er is gesproken over een cashflow-doelstelling bij het beheer. Ik zeg u die was er, althans in privé en niet zo zeer voor [X] . (…)”
In 2001-2002 heb ik mijn eerste burn-out gehad. Het beheer is toen overgenomen door [A] . (…) Na 2002 was de portefeuille niet wezenlijk veranderd. (…) De doelstellingen waren hetzelfde gebleven. (…) Volgens mij was er geen verandering. Tussen 2001 en 2005 bleef de rente steeds verder dalen en de marktomstandigheden vroegen om een aanpassing. We zijn meer bedrijfsobligaties gaan opnemen om een hogere rente te kunnen generen. U vraagt mij of dat met [appellant sub 2] is besproken. [appellant sub 2] was een goede gesprekspartner. Hij was geen specialist maar stelde zich wel op de hoogte. Wij waren bang voor een rentestijging met als gevolg dat de koersen van gewone obligaties zouden gaan dalen. Om dat te voorkomen is de portefeuille belegd in verschillende mandjes waarbij ook producten met een variabele coupon werden opgenomen die bij een rentestijging minder koersgevoelig zouden blijken. Daarnaast was het van belang om door middel van een hogere coupon voldoende inkomen te blijven generen. (…)
op het realiseren van een zo hoog mogelijk couponrendement.
“De doelstelling was en bleef een zo hoog mogelijke coupon met een laag risico om voldoende cashflow te genereren. (…) Volgens mij was er geen specifieke afspraak over welke cashflow er gegenereerd moest worden. Ik kan daar geen getal aan koppelen. (…) Het ging niet steeds om vaste maandelijkse onttrekkingen. Er was wel altijd een behoefte aan liquiditeiten. Die liquiditeiten werden gegenereerd door de coupon rente niet her te beleggen maar liquide aan te houden. Het was niet de bedoeling dat die liquiditeiten gegenereerd zouden worden door tussentijdse verkoop van effecten. (…)”
“Beide bedragen voldoen aan de cashflowdoelstelling die u aan deze portefeuilles hebt gegeven”. Dat de beleggingen werden aangekocht en aangehouden voor de langere termijn volgt ook uit het feit dat is gesteld noch gebleken dat sprake was van een bijzonder bestedingsdoel. In de richtlijnen voor vermogensbeheer was opgenomen dat het doel van het beheer was het realiseren van vermogensgroei op een termijn van meer dan vijf jaar. Dat de beleggingen werden gekocht en aangehouden voor de langere termijn blijkt ook de omstandigheid dat na 2001 ook daadwerkelijk minder aan- en verkopen plaatsvonden. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de portefeuilles steeds voldoende liquide middelen hebben gegenereerd om de gewenste onttrekkingen te kunnen doen, terwijl uit de overgelegde overzichten over 2005 tot 2007 blijkt dat ook daadwerkelijk regelmatig aanzienlijke bedragen aan de portefeuilles werden onttrokken. Dat ook stortingen werden gedaan maakt dat niet anders.
grieven 1 tot en met 6komen [appellanten] vanuit verschillende invalshoeken op tegen het oordeel van de rechtbank dat Delta Lloyd Bank geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de inrichting van de portefeuilles en de keuze om daarin in toenemende mate gestructureerde producten op te nemen, zodat Delta Lloyd Bank in zoverre niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar jegens [appellanten] rustende verplichtingen.
grieven 7 en 8komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat Delta Lloyd Bank [appellanten] onvoldoende heeft geïnformeerd over, en gewaarschuwd voor de aan de beleggingen in gestructureerde producten verbonden risico’s. [appellanten] voeren daartoe aan dat Delta Lloyd Bank hun niet heeft geïnformeerd over de bijzondere kenmerken en risico’s van de beleggingen in gestructureerde producten, zoals de complexe structuur, potentiële illiquiditeit, koersgevoeligheid en concentratie in de financiële sector. Delta Lloyd Bank heeft daartegenover onder verwijzing naar door haar als producties overgelegde stukken en de verklaringen van [A] , [B] en [D] gemotiveerd betoogd dat en hoe zij [appellanten] voldoende heeft gewezen op de kenmerken en risico’s van de in de portefeuilles opgenomen beleggingen in gestructureerde producten.
grief 9stellen [appellanten] aan de orde dat Delta Lloyd Bank onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar hun financiële positie, beleggingservaring en
beleggingsdoelstellingen en dat zij ten onrechte geen cliëntprofiel heeft vastgesteld. [appellanten] voeren met deze grief in de kern opnieuw aan dat Delta Lloyd Bank heeft miskend dat [appellanten] als primaire doelstelling streefden naar instandhouding van de vermogens en dat geen sprake was van een cashflow doelstelling. De grief kan op gelijke gronden als hiervoor ten aanzien van de grieven 1 tot met 6 overwogen niet slagen.
grieven 10 en 11zien op het causaal verband tussen de gestelde tekortkomingen en de schade en op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grieven bouwen voort op de hiervoor reeds besproken grieven en delen hun lot.