3.1.In dit geding gaat het om het volgende.
( a) [geïntimeerde ] huurde vanaf 2007 van de stichting Stadgenoot (verder: Stadgenoot) het zogeheten Poortgebouw aan de [adres 2] op het Oosterburgereiland te Amsterdam, aanvankelijk als werkplaats. [geïntimeerde ] is plannen gaan ontwikkelen aldaar een restaurant te vestigen.
( b) In de loop van 2009 heeft [geïntimeerde ] [appellant sub 1] , die ruime ervaring in de horeca had, met succes benaderd met de vraag of hij interesse had deel te nemen in dit project.
( c) Bij vervolgens in 2009, althans vóór 28 mei 2010, gesloten schriftelijke overeenkomst (verder: de huurovereenkomst) heeft Stadgenoot het Poortgebouw verhuurd aan [appellante sub 2] , vertegenwoordigd door [appellant sub 1] , diens partner [A] en [geïntimeerde ] , zulks voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2015 (met de mogelijkheid van verlenging) tegen een huurprijs van € 1.500,= per maand exclusief omzetbelasting. Volgens de huurovereenkomst is dit een gereduceerde huurprijs, waartegenover staat dat de huurder op eigen kosten alle noodzakelijke verbouwingen zal realiseren.
( d) Omdat hij inmiddels het restaurant zonder [geïntimeerde ] wenste te exploiteren (waarmee [geïntimeerde ] akkoord ging), hebben [appellant sub 1] , handelend namens [appellante sub 2] , en [geïntimeerde ] afspraken gemaakt over een door [appellante sub 2] aan [geïntimeerde ] te betalen vergoeding vanwege diens bemiddeling bij en activiteiten ter zake van onder meer het verkrijgen door [appellante sub 2] van de huurovereenkomst. Over de precieze inhoud van die afspraken (verder ook: de overeenkomst) lopen de standpunten van partijen uiteen, maar onderdeel ervan was in ieder geval dat [appellante sub 2] aan [geïntimeerde ] over december 2010 een bedrag van € 1.000,= exclusief omzetbelasting en vanaf januari 2011 maandelijks een bedrag van € 1.500,= exclusief omzetbelasting zou betalen, volgens [geïntimeerde ] (in appel) tot een totaalbedrag van € 100.000,=, volgens [appellanten] aanvankelijk voor vijf jaar en verder zolang [appellante sub 2] het Poortgebouw tegen voormelde gereduceerde huurprijs zou kunnen huren. Partijen zijn het erover eens dat de maandelijkse vergoeding zou blijven worden betaald, indien de huurovereenkomst na ommekomst van de eerste termijn tegen een gereduceerde huur zou worden voortgezet. Tevens werd overeengekomen dat [geïntimeerde ] om niet 4,9% van de aandelen in [appellante sub 2] zou verkrijgen. Vaststaat dat [appellante sub 2] de vergoeding van € 1.500,= per maand, met omzetbelasting, alleen heeft betaald over de periode van 1 januari 2011 tot en met juni 2012.
( e) Bij notariële akte van 28 mei 2010 is [appellante sub 2] opgericht, van welke vennoot-schap [appellante sub 3] enig aandeelhouder en bestuurder is. Enig aandeelhouder van [appellante sub 3] is de Stichting Vermogensbeheer [appellant sub 1] . Zowel van deze stichting als van [appellante sub 3] is [appellant sub 1] enig bestuurder.
( f) In de loop van 2010 heeft Stadgenoot [geïntimeerde ] benaderd om een huurder te vinden voor het zogeheten Koudgasgebouw aan de [adres 3] te Amsterdam en de middelste Van Gendthal, beide eveneens op het Oosterburgereiland . [geïntimeerde ] heeft eerst [appellant sub 1] benaderd, maar die had geen interesse vanwege het opstarten van restaurant [appellante sub 2] in het Poortgebouw. Vervolgens heeft [geïntimeerde ] [B] benaderd en is omstreeks september 2010 tussen hem en [B] een samenwerking tot stand gekomen om in het Koudgasgebouw de horecaonderneming Amsterdam Roest te exploiteren.
( g) Bij e-mail van 1 november 2010 heeft Overeem [geïntimeerde ] (als bijlage) een “lijstje met afspraken tot zover” gestuurd, welk lijstje als volgt luidt:
“Amsterdam, 24-10-2010
(...)
[adres 2]
Er is afgesproken dat [geïntimeerde ] een vergoeding per maand ontvangt van [appellante sub 2] . Dit geldt voor de eerste 5 jaar dat [appellante sub 2] het pand op de [adres 2] te Amsterdam huurt van Stadgenoot, voor een bedrag van € 1500,- per maand. Wordt de huurtermijn met Stadgenoot verlengd, en blijft de huurprijs gereduceerd (…) wordt de vergoeding per maand voortgezet. Jeroen [geïntimeerde ] stuurt hiervoor per maand een rekening verhoogt met BTW (…)
vergoeding
De vergoeding gaat in per 1 december en bedraagt deze eerste maand € 1000,- ex BTW. Voor de rest van de periode zal dit bedrag € 1500,- ex BTW per maand zijn. Jeroen [geïntimeerde ] krijgt een aandeel van 4,9% (aandelen B, zoals beschreven in de akte van oprichting) in [appellante sub 2] , een aandeel zonder winstdeel.
Concurrentiebeding
[geïntimeerde ] begint in [adres 3] in samenwerking met anderen een bar/club. Hier zal geen eten worden geserveerd.”
( h) Bij brief van 20 december 2010 heeft Stadgenoot als aanvulling op de huurovereenkomst van het Poortgebouw aan [appellante sub 2] laten weten dat zij heeft ingestemd met haar verzoek om de huurtermijn
“met twee jaren, derhalve tot en met 31 december 2017”, te verlengen. Tussen partijen staat (inmiddels) vast dat, hoewel de huurovereenkomst aanvankelijk tot en met 31 mei 2015 liep, deze inderdaad is verlengd tot en met 31 december 2017.
( i) In december 2010 zijn tussen Stadgenoot als verhuurder en Amsterdam Roest BV, waarvan [B] enig bestuurder en aandeelhouder is, en [geïntimeerde ] als huurders huurovereenkomsten tot stand gekomen voor het Koudgasgebouw en de middelste Van Gendthal.
( j) Na een verbouwing vanaf mei 2010, waarvan zij de kosten heeft gedragen, heeft [appellante sub 2] haar gelijknamige restaurant op 1 januari 2011 geopend.
( k) In juni 2011 is Amsterdam Roest van start gegaan.
( l) Bij brief van 8 september 2012 heeft (de advocaat van) [appellante sub 2] [geïntimeerde ] gesommeerd ervoor zorg te dragen dat Amsterdam Roest uiterlijk op 15 september 2012 de (door haar tegenover Stadgenoot aangegane) verplichting om geen eten te verkopen nakomt, in welk verband [appellante sub 2] haar betalingsverplichting tegenover [geïntimeerde ] opschort. Tevens heeft [appellante sub 2] [geïntimeerde ] in die brief aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het niet-nakomen van de met haar gemaakte afspraken.
( m) In reactie hierop heeft (de advocaat van) [geïntimeerde ] bij brief van 22 oktober 2012 aan [appellante sub 2] de schade betwist en, stellende dat het beroep op opschorting ten onrechte is, [appellante sub 2] gesommeerd tot betaling binnen acht dagen van € 10.344,98 aan overeengekomen termijnen van juni 2012 tot en met oktober 2012, wettelijke rente en buitengerechtelijk incassokosten, en tot levering van de aandelen uiterlijk vóór 1 november 2012. [appellante sub 2] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
( n) [geïntimeerde ] heeft in eerste aanleg in conventie - na vermeerdering van de eis - gevorderd:
1) dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde ] van een bedrag van € 120.910,= (de termijn van € 1.000,= over december 2010, alsmede de termijnen van € 1.500,= over juli 2012 tot en met 31 december 2017, telkens met omzetbelasting), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de onbetaalde facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
2) primair dat [appellante sub 2] wordt bevolen binnen dertig dagen na betekening van het vonnis 4.626,15 aandelen (in [appellante sub 2] ) aan [geïntimeerde ] te leveren door middel van uitgifte van aandelen zodanig dat [geïntimeerde ] 4,9% in het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal in [appellante sub 2] houdt, subsidiair dat [appellante sub 3] wordt bevolen binnen dertig dagen na betekening van het vonnis 882 aandelen (in [appellante sub 2] ) aan [geïntimeerde ] te leveren door middel van aandelenoverdracht zodanig dat [geïntimeerde ] 4,9% in het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal in [appellante sub 2] houdt;
3) dat wordt bepaald dat [appellant sub 1] en [appellante sub 3] de aandelenuitgifte respectievelijk de aandelenoverdracht dienen te gehengen en te gedogen, waarbij [appellante sub 3] geen rechten en aanspraken inclusief rechten aan haar positie als prioriteitsaandeelhouder en/of eventuele blokkeringsregelingen kan ontlenen.
( o) In reconventie heeft [appellante sub 2] in eerste aanleg - na eisvermeerdering - gevorderd:
1) dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde ] buitengerechtelijk is ontbonden althans dat deze overeenkomst wordt ontbonden;
2) dat [geïntimeerde ] wordt veroordeeld tot betaling aan [appellante sub 2] van bedragen van € 16.065,= en € 2.682,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente respectievelijk de wettelijke rente, alsmede tot betaling van de (overige) door [appellante sub 2] als gevolg van de wanprestatie van [geïntimeerde ] geleden schade, op te maken bij staat.
Voorwaardelijk (namelijk voor het geval zou worden geoordeeld dat ook zij partij waren bij de overeenkomst) zijn deze vorderingen ook door [appellant sub 1] en [appellante sub 3] ingesteld.
( p) Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, [appellante sub 2] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde ] van een bedrag van € 51.940,= met wettelijke rente ter zake van de termijnen over december 2010 en juli 2012 tot en met 14 augustus 2014, telkens inclusief omzetbelasting, alsmede tot levering van
“4,9% aandelen B, zoals beschreven in de akte van oprichting van [appellante sub 2] ”met veroordeling van [appellante sub 2] in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank, eveneens onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, [geïntimeerde ] veroordeeld
“aan [appellante sub 2] de door haar geleden schade als gevolg van de wanprestatie van [geïntimeerde ] in de periode van juni 2011 tot en met mei 2012 te vergoeden, nader op te maken bij staat”, zulks onder compensatie van de proceskosten.