2.6.Anders dan de moeder stelt, ziet het hof geen aanleiding om de bevindingen en conclusies van de deskundige terzijde te laten. In het rapport is uitvoerig uiteen gezet op welke wijze het tot stand is gekomen, welke bronnen zijn geraadpleegd en welke onderzoeken zijn gedaan. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de inhoud van het rapport c.q. de betrouwbaarheid ervan moet worden getwijfeld.
In deel 1 van het rapport, tot stand gekomen naar aanleiding van psychiatrisch onderzoek van de moeder en onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden is – voor zover thans van belang - weergegeven:
“Concluderend wordt er bij de moeder thans geen psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin vastgesteld (DSM-IV: As I-problematiek). Op basis van vooropleiding en klinische indruk, functioneert zij op een goed gemiddeld intelligentieniveau. Zij heeft zich gedurende de onderzoeksperiode consistent in haar presentatie laten zien. Er is geen sprake van actuele psychiatrische problematiek in engere zin, zoals een depressie of een psychose.
De moeder wordt daarentegen wel belast met een borderline persoonlijkheidsstoornis, zoals beschreven. In de context van haar persoonlijkheidsstructuur zijn er (meer specifiek) zorgen met betrekking tot haar emotionele en psychische stabiliteit, ook in haar rol als alleenstaande moeder. Zij presenteert zich naar buiten als een krachtige, zelfstandige alleenstaande ouder, naast die van een zorgzame en beschermende moeder, die zij feitelijk ook wil zijn. Haar persoonlijkheid bevat echter veel kenmerken die verwijzen naar borderline persoonlijkheidsstoornis, zoals moeizame coping met stressvolle situaties, instabiliteit in persoonlijke relaties en verhoogde psychische kwetsbaarheid met
(rand-)psychotische en dissociatieve verschijnselen. Onder stressvolle omstandigheden manifesteert zich haar persoonlijkheidsproblematiek en dan wordt haar gedrag en handelen erdoor belemmerd, in het bijzonder ten opzichte van haar kind(-eren). Met andere woorden, onder stress kan de moeder ontregelen met ernstige psychische symptomen zoals voornoemd en deze psychische ontregeling onder stress verwijst naar de onderliggende borderline persoonlijkheidsstoornis.”
In deel 2 van het rapport, tot stand gekomen naar aanleiding van kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek van [minderjarige a] is – voor zover thans van belang – weergegeven:
“Er zijn geen zorgen over [minderjarige a] ’s cognitieve ontwikkeling, maar haar vroege hechtingspatroon doet onveilig aan. Van jongs af aan laat [minderjarige a] externaliserend probleemgedrag zien met een temperamentvol karakter, zoals hyperactiviteit en druk en onbesuisd gedrag en inmiddels met een fixatie op eten. Zij vertoont hierin in verhoogde mate ook (negatief) aandachtvragend, bevestiging zoekend en ontremd gedrag. Rapporteur concludeert dat er bij [minderjarige a] sprake is van een reactieve hechtingsstoornis van het ontremde type. Van medische (somatische) problematiek is geen sprake.
[minderjarige a] groeide in haar eerste levensjaren op in een onveilige en instabiele opvoedingsomgeving. Als gevolg hiervan is het hechtingsproces aan haar sleutelfiguren (haar ouders/opvoeders) niet optimaal tot stand gekomen. Emotioneel blijkt zij onvoldoende veerkrachtig, nog onrijp en dit maakt haar verhoogd kwetsbaar in haar persoonlijkheidsontwikkeling.
Rapporteur is van mening dat de problematiek van [minderjarige a] zogeheten ‘kindeigen’ is, de hechtingsstoornis en dat haar problematiek niet is veroorzaakt en/of in stand gehouden wordt door het gegeven dat zij niet meer bij haar moeder thuis woont.
Omdat [minderjarige a] wordt belast met complexe ontwikkelingsproblematiek, de hechtingsstoornis van het ontremde type en de moeder eveneens wordt belast met persoonlijkheidsproblematiek, wordt thuisplaatsing van [minderjarige a] bij haar moeder door rapporteur niet ondersteund. Daarbij wijkt de visie van de moeder op de sociale en emotionele ontwikkelingsproblematiek van [minderjarige a] sterk af van de visie zoals in de Forensisch psychiatrische beschouwing is beschreven.
Rapporteur is van mening dat [minderjarige a] niet zou moeten worden teruggeplaatst naar de moeder, omdat de moeder niet de voor [minderjarige a] noodzakelijke voorspelbare en stabiele opvoedomgeving kan bieden.
[minderjarige a] heeft, zoals gezegd, vanuit haar kwetsbare constitutie, een veilige, gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving nodig. Met andere woorden: zij heeft een opvoedomgeving nodig waarin bewust rekening wordt gehouden met haar kwetsbaarheden, haar op momenten deviant gedrag en bijvoorbeeld haar fixatie met eten. De huidige opvoedomgeving in het pleeggezin is voor [minderjarige a] positief gebleken, omdat zij bij pleegmoeder de nodige rust, neutrale afstand tot haar opvoeders en structuur heeft om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. De verwachting is dat de moeder haar die noodzakelijke rustige, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving niet kan bieden op basis van haar eigen persoonlijkheids-problematiek.”
Het hof overweegt dat uit voormeld rapport blijkt dat bij de moeder sprake is van een
borderlinepersoonlijkheidsstoornis en van instabiliteit en decompensatie in stresssituaties. Tevens blijkt uit het rapport dat [minderjarige a] een bijzonder kwetsbaar meisje is, dat door haar hechtingsstoornis regelmatig onvoorspelbaar en ontremd gedrag vertoont en extreme behoefte heeft aan begrenzing en structurering. Voldoende aannemelijk is dat het gedrag van [minderjarige a] tot stressvolle situaties leidt, waarop adequaat moet worden gereageerd. De moeder kan, gelet op haar persoonlijkheidsproblematiek, niet in staat worden geacht die reactie te bieden. Het hof onderschrijft dan ook de conclusie van de deskundige dat de moeder niet voldoende in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige a] op zich te nemen. Het hof is daarmee van oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige a] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikkingen dan ook bekrachtigen.