Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
3.Beslissing
29 maart 2016 te 13.00 uur met inachtneming van het hiervoor onder 2.5 en 2.6 overwogene;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 8 december 2015 de verzoeken van beide appellanten afgewezen, waarna zij op 15 december 2015 hun hoger beroep indienen. Tijdens de zitting op 9 februari 2016, waarbij zij vergezeld waren van hun beschermingsbewindvoerder, C. de Jongh, hebben zij hun situatie toegelicht. De appellanten betwisten dat zij niet te goeder trouw zijn geweest met betrekking tot het ontstaan van hun schulden en stellen dat de ontstaansdata van de schulden onjuist zijn vermeld. Zij beweren dat de schulden zijn ontstaan tussen 1999 en eind 2011, terwijl de schuldenlijst aangeeft dat deze zijn ontstaan in 2013 en 2014. De appellanten hebben ook persoonlijke tegenslagen ervaren, waaronder het overlijden van familieleden en een verslaving bij [appellant sub 2]. Het hof heeft besloten de zaak aan te houden om appellanten de gelegenheid te geven om met bewijsstukken aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoen. Het hof benadrukt dat het van belang is dat appellanten inzichtelijk maken wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot hun schulden en de ontstaansdata daarvan, en dat zij hun financiële situatie onderbouwen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 29 maart 2016, waarbij appellanten uiterlijk vier werkdagen voor de zitting de benodigde stukken moeten indienen.