ECLI:NL:GHAMS:2016:4866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
23-002762-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van fietsen door verdachte, met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is schuldig bevonden aan meermalen verduistering van (dure) fietsen die hem door de eigenaren in goed vertrouwen ter beschikking waren gesteld. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met schadevergoedingsmaatregelen aan de benadeelde partijen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2015 vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feiten 1, 2 en 3, die betrekking hebben op verduistering van fietsen van verschillende benadeelde partijen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van fietsen, waarbij hij zich voordeed als iemand die de fietsen voor reparatie of verkoop zou gebruiken. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op vier maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met schadevergoeding voor de geleden materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

parketnummer: 23-002762-16
datum uitspraak: 23 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) bij arrest van 5 juli 2016 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-091703-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres] .

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte na bewezenverklaring van het onder
1 tot en met 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de vorderingen tot vergoeding van de door de benadeelde partijen geleden schade tot respectievelijk de volgende bedragen toegewezen:
▪ de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het de verdachte onder 1 ten laste
gelegde tot het bedrag van € 1.907,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 21 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
▪ de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde
tot het bedrag van € 3.039,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf 9 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
▪ de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het de verdachte onder 3 ten laste
gelegde ten bedrage van € 200,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening; en
▪ de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het de verdachte onder 4 ten laste
gelegde ten bedrage van € 13.060,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening,
en daarbij aan de verdachte telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 4 februari 2015 het vonnis bevestigd,
behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de in verband
met deze vordering opgelegde schadevergoedingsmaatregel; het hof heeft deze vordering toegewezen tot
een bedrag van € 1.853,59, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2014 tot aan de dag der
algehele voldoening, en heeft daarbij aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft
de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 juli 2016 het arrest van het gerechtshof Amsterdam en het daarbij bevestigde vonnis vernietigd, en de strafzaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing door de Hoge Raad, het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof ter terechtzitting van 9 november 2016 toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 21 oktober 2013 tot en met 7 november 2013 te Callantsoog, gemeente Schagen opzettelijk een (elektrische) fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die de fiets had meegenomen/gekregen om een reparatie/verandering aan de fiets aan te brengen/te doen en/of die fiets voor die [slachtoffer 1] zou verkopen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2014 tot en met 17 april 2014 te Schagen, in elk geval in Nederland, opzettelijk twee althans een of meer (elektrische) fietsen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gebruiker (voor het maken van een proefrit) en/of als potentieel koper (onder de mededeling later te betalen), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij (op een tijdstip) in of omstreeks de periode van 1 mei 2012 tot en met 18 december 2013 te Callantsoog, gemeente Schagen opzettelijk een fiets met hulp/verbrandingsmotor (Sunny Comfort), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die die fiets voor die [slachtoffer 3] zou verkopen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 14 april 2014 te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon althans in het arrondissemnet Noord-Holland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen in elk geval/en/of tot afgifte van een geld bedrag groot 2000 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat hij hem een goede fiets zal/had leveren/geleverd en/of dat hij ,verdachte, een eigen bedrijf wilde beginnen en nog wat geld te kort kwam, waardoor die [slachtoffer 4] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde.

Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde

Vastgesteld kan worden dat aangever [slachtoffer 4] in de ten laste gelegde periode aan de verdachte diverse grote geldbedragen heeft betaald. Het verwijt dat de verdachte – kort gezegd – wordt gemaakt is dat hij over deze bedragen is komen te beschikken doordat hij tegen de aangever heeft gezegd dat hij hem een goede fiets zou leveren en dat hij een eigen bedrijf wilde beginnen en daarvoor geld te kort kwam én dat die mededelingen in strijd met de waarheid waren. Het bewijs hiervoor kan alleen worden geput uit de verklaring van de aangever. De wet verbiedt de rechter echter om tot een bewezenverklaring te komen als hetgeen in een aangifte naar voren komt op zichzelf staat en geen of onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Mede gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte (die inhoudt dat hij meerdere fietsen aan de aangever heeft geleverd, maar dat die fietsen steeds van de aangever moesten worden ingeruild, omdat deze niet naar zijn zin waren) moet worden geoordeeld dat de aangifte in onvoldoende mate steun vindt andere bewijsmiddelen.
Derhalve is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:op een tijdstip in de periode van 21 oktober 2013 tot en met 7 november 2013 te Callantsoog, gemeente Schagen, opzettelijk een elektrische fiets, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die de fiets had meegenomen om een reparatie aan de fiets te doen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:in de periode van 9 januari 2014 tot en met 17 april 2014 te Schagen opzettelijk twee elektrische fietsen, toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als potentieel koper onder de mededeling later te betalen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:in de periode van 1 mei 2012 tot en met 18 december 2013 te Callantsoog, gemeente Schagen, opzettelijk enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die een fiets voor die [slachtoffer 3] zou verkopen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte na bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met
uitzondering van de bewezenverklaring ter zake van de onder 2 ten laste gelegde periode.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan verduistering van (dure) fietsen, die hem door de eigenaren daarvan in goed vertrouwen ter beschikking waren gesteld. Hij heeft zich daarbij, onder het voorwendsel dat hij handelde in het belang van de slachtoffers, slechts laten leiden door financieel gewin. De slachtoffers van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde betroffen bovendien oudere personen, respectievelijk geboren in 1929 en 1936, die kennelijk niet in staat waren om weerstand te bieden aan het leugenachtige en misleidende gedrag van de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 oktober 2016 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. In het bijzonder weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee dat hij in 2007 en 2002 voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot vrijheidsstraffen van aanzienlijke duur. Aangezien hij daaruit kennelijk niet blijvend lering heeft getrokken en omdat hij in twee gevallen misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. Deze dient echter lager uit te vallen dan door de advocaat-generaal is geëist, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 1 ten laste gelegde. Deze vordering bedraagt
€ 1.907,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening en gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft namens de verdachte de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 3.039,00 aan materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 1.853,59,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele
voldoening, niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partij in het overige deel van de vordering en
gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft namens de verdachte de vordering – naar het hof begrijpt: tot het bij arrest van
4 februari 2015 toegewezen bedrag van € 1.853,59 – niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 200,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening en gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft namens de verdachte de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.060,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening en gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman heeft namens de verdachte de vordering niet betwist.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.907,50 (duizend negenhonderdzeven euro en vijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.907,50 (duizend negenhonderdzeven euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.853,59 (duizend achthonderddrieënvijftig euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.853,59 (duizend achthonderddrieënvijftig euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.A.F. Gerding en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss en mr. D. Boessenkool, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2016.