ECLI:NL:GHAMS:2016:4677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
23-002590-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot afpersing met dreigende taal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1958, was beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 24 mei 2011, waarbij de verdachte samen met zijn zoon naar het bedrijf van de aangever ging om verhaal te halen over een zakelijk conflict. Tijdens dit bezoek heeft de verdachte zich dreigend uitgelaten tegen de aangever, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot afpersing. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn zoon gezamenlijk optraden en dat de verdachte een intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd aan de dreigende situatie. De verdachte heeft verklaard dat hij het conflict op een andere manier wilde oplossen, maar het hof oordeelde dat zijn gedrag onacceptabel was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, maar de materiële schade is niet ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

parketnummer: 23-002590-14
datum uitspraak: 18 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-143985-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van en geldbedrag (ongeveer € 159.000,-), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met zijn mededader(s) naar die [slachtoffer] is/zijn toegegaan en/of (dreigend) tegen hem heeft/hebben gezegd: "Ik gaf je de kans 4100 euro te betalen en dat wilde je niet, nu pak ik alles van je. Je gaat je contract op mijn naam zetten. Ik alles kwijt, jij alles kwijt. Ik wil nu 159.000 euro zien. je blijft koppig doen? Jij de consequenties. Jammer als je alles voor hem verpest want je jongen heeft nog een toekomst. Wil je zien dat jij straks geen transportauto's meer hebt? Als ik alles kwijt ben kom ik jou halen, jij bent mijn probleem! Ik gooi hangranaten naar binnen. 6 meter onder de grond ga je. Jammer voor je vrouw en je zoontje. Goede levensverzekering voor je vrouw. Deze week geld overmaken anders mijn incasso en dat is geen briefje. Tot vrijdag krijg je." en/of "Als ik alles kwijt ben lig jij in je kist. Het wordt een groot probleem.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Redengevende feiten en omstandigheden

Het hof stelt op grond van het dossier vast dat tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] een zakelijk conflict bestond over schade die aan een pokertafel zou zijn ontstaan. Deze tafel behoort toe aan de verdachte en in de visie van de verdachte is de schade aan de tafel veroorzaakt door, althans ligt de schade aan de tafel in de risicosfeer van, de aangever.
Op 24 mei 2011 is de verdachte samen met zijn zoon en een onbekend gebleven derde man naar het bedrijf van de aangever gegaan, om – zoals de verdachte zelf heeft verklaard – het conflict op te lossen. Kort na binnenkomst is er een woordenwisseling ontstaan tussen de aangever en de zoon van de verdachte. Dit gesprek is met de mobiele telefoon van de vrouw van de aangever, die eveneens aanwezig was, opgenomen en later door verbalisant [verbalisant] uitgeluisterd en gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen. De zoon wordt aangeduid als NN1/Man 1. Gedurende het gesprek dat ongeveer 15 minuten duurt uit NN1 zich meermalen in dreigende taal in de richting van de aangever. Ook een tweede persoon uit dreigende taal jegens de aangever.

Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren

Aanwezigheid verdachte bij het gesprek van 24 mei 2011
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te stellen dat het de verdachte is geweest die met zijn zoon bij het gesprek op 24 mei 2011 aanwezig is geweest.
De stelling van de raadsman dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte bij het gesprek aanwezig is geweest, mist feitelijke grondslag, nu zowel de verdachte als zijn zoon hebben verklaard dat zij gezamenlijk bij dat gesprek aanwezig waren en dat daarbij ‘hard was gesproken’ (dossierpagina 15, 18 en 19).
De aanwezigheid van de verdachte bij het gesprek volgt bovendien uit de aangifte (dossierpagina 5) en uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 11) opgemaakt naar aanleiding van het uitluisteren van het opgenomen gesprek waaruit blijkt dat naast de zoon ook een tweede manspersoon zich mengt in het gesprek die eveneens dreigende taal uit.
Dat het de verdachte is die met die tweede persoon wordt bedoeld, kan worden afgeleid uit hetgeen verbalisant [verbalisant] in het proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd en wordt bovendien bevestigd door de waarneming van het hof dat uit de ter terechtzitting beluisterde opname blijkt dat één van die aanwezigen bij het gesprek door de aangever wordt aangesproken met de naam ‘[naam 2]’.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte aanwezig is geweest bij het gesprek op 24 mei 2011 met de aangever [slachtoffer]. Gelet op het feit dat [naam 2] de voornaam van de verdachte is en de derde manspersoon, niet zijnde aangever, die hoorbaar is op de opname, spreekt over “hun” terwijl uit het dossier blijkt dat de verdachte (en diens zoon) het conflict met de aangever hebben, stelt het hof vast dat de verdachte de in het proces-verbaal van bevindingen genoemde persoon is die onder meer zegt: “als ik alles kwijt ben lig je in je kist. Het wordt een groot probleem”.
Medeplegen
Volgens de raadsman kan het medeplegen van de poging tot afpersing niet worden bewezen omdat niet vast is komen te staan dat er voorafgaand aan het gesprek met de aangever afspraken zijn gemaakt tussen de verdachte en zijn zoon.
Ook dit verweer wordt verworpen. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in verschillende arresten van de Hoge Raad is benadrukt.
In de onderhavige zaak heeft de medeverdachte (de zoon van de verdachte) verklaard (dossierpagina 15) dat hij samen met zijn vader naar het bedrijf van de aangever is gegaan. Zij wilden verhaal halen. Er was al meerdere malen getracht telefonisch contact te krijgen, maar dat lukte niet (dossierpagina 15). Op 24 mei 2011 zijn de verdachte en de medeverdachte naar de aangever toe gegaan. Ter plaatse is een woordenwisseling ontstaan waarbij volgens de verdachte “hard is gesproken” (dossierpagina 19). Uit het dossier blijkt dat in eerste instantie de medeverdachte dreigende taal heeft geuit jegens de aangever (dossierpagina 11 en pagina 12c). Vervolgens mengt de verdachte zich in het gesprek en uit eveneens dreigende taal. Zo heeft de verdachte gezegd: “als mijn tent kapot gaat, dan gaat jouw tent ook kapot” (dossierpagina 19) en “als ik alles kwijt ben lig jij in je kist. Het wordt een groot probleem” (dossierpagina 11).
Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte naar het bedrijf van de aangever is gegaan om “verhaal” te halen, zowel de verdachte als de medeverdachte bij het gesprek aanwezig zijn geweest en de verdachte zich ook dreigend heeft uitgelaten jegens de aangever, is er sprake van een intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte aan het handelen, die bovendien van voldoende gewicht is gelet op de gebezigde woorden. In het onderhavige geval heeft de verdachte bovendien door zijn aanwezigheid bij het gesprek bijgedragen aan een dreigende sfeer en deze bedreigende sfeer versterkt. Gelet op het voorgaande is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met zijn mededader, zodat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan de poging tot afpersing.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, ongeveer € 159.000,00, toebehorende aan die [slachtoffer], met zijn mededader naar die [slachtoffer] is toegegaan en dreigend tegen hem heeft gezegd: "Ik gaf je de kans € 4100,00 te betalen en dat wilde je niet, nu pak ik alles van je. Je gaat je contract op mijn naam zetten. Ik alles kwijt, jij alles kwijt. Ik wil € 159.000,00. Jammer als je alles voor hem verpest want je jongen heeft nog een toekomst. Wil je zien dat jij straks geen transportauto's meer hebt? Als ik alles kwijt ben kom ik jou halen, jij bent mijn probleem! Jammer voor je vrouw en je zoontje. Goede levensverzekering voor je vrouw. Deze week geld overmaken anders mijn incasso en dat is geen briefje. Tot vrijdag krijg je." en "lig jij in je kist. Het wordt een groot probleem.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Voorwaardelijk getuigenverzoek

De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het op de terechtzitting horen van de getuige [slachtoffer], indien het hof aan de op 11 mei 2016 ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van deze getuige voorbij gaat.
Aan het verzoek ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat de getuige met zijn verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris is teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaring ten overstaan van de politie. Dat is feitelijk onjuist. In zijn verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaart de getuige slechts dat hij zich het voorval en een bedreiging door de verdachte niet meer kan herinneren. Nu het hof niet aan de verklaring van de getuige [slachtoffer] ten overstaan van de raadsheer-commissaris voorbij gaat, treedt de voorwaarde van het verzoek niet in, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Namens de verdachte is door de raadsman tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, gelet op het tijdverloop in deze zaak, de gezondheidssituatie van de verdachte en de omstandigheid dat artikel 63 van toepassing is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte is samen met zijn zoon naar het bedrijf van de aangever gegaan, waar zij beiden de aangever ernstig hebben bedreigd, in aanwezigheid van de vrouw en het jonge kind van de aangever. De verdachte heeft derhalve inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft in zijn eigen visie een zakelijk conflict proberen op te lossen, maar heeft dat op een volstrekt onacceptabele wijze gedaan.
Het hof komt echter tot een lagere straf dan de politierechter heeft opgelegd. Daarbij acht het hof van belang dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot afpersing aanzienlijk minder groot is geweest dan de bijdrage van zijn zoon, die de meest ernstige bedreigingen heeft geuit en zich agressiever heeft opgesteld dan de verdachte. Bovendien is het strafbare feit van inmiddels geruime tijd geleden.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2016 blijkt dat hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Nu het gaat om feiten van langere tijd geleden, weegt het hof dit niet ten nadele van de verdachte in de strafoplegging.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.355,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriëleschade heeft geleden. Het hof schat die immateriële schade op een bedrag van € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en het hof ontvangt de benadeelde partij voor dat deel niet in haar vordering.
Wat betreft de
materiëleschade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.L. Leenaers en mr. C.M.M. Oostdam, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2016.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.