ECLI:NL:GHAMS:2016:4674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
23-004301-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake stalking en mishandeling van ex-echtgenote

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van stalking en mishandeling van zijn ex-echtgenote. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door middel van veelvuldig telefonisch contact en het versturen van meer dan 300 whatsapp-berichten in een korte periode. Daarnaast werd de verdachte verweten opzettelijk zijn ex-echtgenote te hebben mishandeld door haar te duwen, wat leidde tot pijn. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte stelselmatig waren en dat hij zich schuldig had gemaakt aan stalking, ondanks het feit dat de aangeefster ook contact met hem had gezocht. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de stelselmatigheid van de stalking en dat de mishandeling niet bewezen kon worden zonder medische verklaring van letsel. Het hof verwierp deze verweren en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan beide feiten. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd verlaagd, waarbij het hof rekening hield met de context van het conflict tussen de partijen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

parketnummer: 23-004301-15
datum uitspraak: 18 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-025883-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 29 januari 2015 in de gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon, genaamd [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door veelvuldig telefonisch contact te zoeken met voornoemde [slachtoffer] en/of veelvuldig whatsapp-berichten (met beledigende en/of bedreigende teksten) te zenden naar voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op of omstreeks 5 februari 2015 in de gemeente Zaanstad, te Assendelft, zijn echtgenoot, althans een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk heeft mishandeld door toen en daar die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal tegen haar lichaam te duwen en/of (met kracht) tegen haar been en/of (elders) tegen haar lichaam te schoppen of te trappen en/of haar een of meerma(a)l(en) (stevig) (bij haar keel/hals) vast te pakken en/of haar (vervolgens) tegen een muur te gooien, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Met betrekking tot de in feit 1 verweten “stalking”
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van zowel het onder feit 1 ten laste gelegde als het onder feit 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er voor wat betreft feit 1 onvoldoende bewijs voorhanden is om de vereiste stelselmatigheid vast te stellen, nu uit het in het dossier gevoegde overzicht van whatsapp-berichten blijkt dat het om slechts enkele dagen gaat. Daarnaast kunnen de gedragingen van de verdachte niet als belaging gekwalificeerd worden nu er sprake is geweest van wederzijds contact zoeken tussen verdachte en aangeefster teneinde afspraken met betrekking tot de kinderen te maken.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat de verdachte en de aangeefster een langdurige relatie met elkaar hebben gehad en dat daaruit 2 dochters zijn geboren. Nadat de aangeefster de relatie beëindigd had, leefden zij vanaf eind november 2014 niet meer samen. Gelet op het in het dossier aanwezige overzicht van de whatsapp-berichten heeft de verdachte vanaf 29 december 2014 om 00:21:53 tot en met 1 januari 2015 om 00:30:23 uur meer dan 300 whatsapp-berichten naar de aangeefster gestuurd. Ook heeft hij haar in de maand december regelmatig gebeld.
Voor de vraag of de gedragingen van de verdachte stelselmatig zijn, is de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van die gedragingen van belang. De verdachte heeft gedurende in elk geval 3 dagen de aangeefster vaak gebeld, regelmatig tientallen berichten achtereen gezonden, ook tijdens de nachtelijke uren en ook nadat aangeefster de communicatie had beëindigd. De verdachte heeft in de 3 dagen in totaal meer dan 300 berichten gestuurd.
Gelet op de frequentie en intensiteit van de berichten is het hof van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte stelselmatig van aard zijn. Uit de hoeveelheid berichten, die ook op nachtelijke tijdstippen werden verstuurd spreekt bovendien een zodanig dwingende toon dat de verdachte door zijn handelen wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dat het sturen van de whatsapp berichten en de telefoonoproepen deels verband hield met de afstemming die diende plaats te vinden over de omgang van de verdachte met de kinderen, en het feit de aangeefster ook regelmatig berichten heeft teruggestuurd doet aan het voorgaande niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Met betrekking tot de in feit 2 verweten “mishandeling”
Voor wat betreft de verweten mishandeling in feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat nu een medische verklaring van het letsel ontbreekt en de verbalisant slechts een kleine zwelling aan de pink heeft waargenomen, het wettig en overtuigend bewijs voor mishandeling ontbreekt.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 5 februari 2015 voor de deur stond en dat, nadat zij de deur had geopend, de verdachte haar weg duwde en vervolgens door de woonkamer duwde. Verder heeft zij verklaard dat zij door de handtastelijkheden van de verdachte pijn heeft ondervonden (dossierpagina 3). De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster heeft geduwd (dossierpagina 70).
Gelet op het voorgaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar te duwen waardoor zij pijn heeft ondervonden.
Uit het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de aangeefster als gevolg van het duwen door de verdachte letsel heeft bekomen. Er bevinden zich weliswaar foto’s van letsel bij aangeefster in het dossier, maar onduidelijk is wanneer deze foto’s zijn gemaakt, zodat die foto’s niet tot het bewijs van letsel kunnen dienen. Van het letsel dient de verdachte derhalve te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 1 januari 2015 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden door veelvuldig telefonisch contact te zoeken met voornoemde [slachtoffer] en veelvuldig whatsapp-berichten te zenden naar voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op 5 februari 2015 in de gemeente Zaanstad, te Assendelft, zijn echtgenoot, [slachtoffer], opzettelijk heeft mishandeld door toen en daar die [slachtoffer] meermalen tegen haar lichaam te duwen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren en onder bijzondere voorwaarden.
Namens de verdachte is door de advocaat tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende enige tijd de aangeefster (zijn toenmalige echtgenote) op hinderlijke wijze lastig gevallen, naar eigen zeggen omdat zij niet (altijd) reageerde op zijn berichten en hij afspraken wilde maken met betrekking tot de omgangsregeling van zijn kinderen. Hoewel het hof onderkent dat ook de aangeefster zich in het conflict niet onbetuigd heeft gelaten, is de verdachte met zijn handelen te ver gegaan. Daarnaast heeft de verdachte de aangeefster mishandeld door haar te duwen, waardoor zij pijn heeft ondervonden. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Het hof komt echter tot een lagere straf dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal geëist. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de strafbare feiten onderdeel zijn van een groter, geheel in de privésfeer gelegen conflict tussen de verdachte en de aangeefster. Bovendien heeft de aangeefster zich zoals hiervoor reeds overwogen blijkens de in het dossier aanwezige whatsapp-overzichten evenmin onbetuigd gelaten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2016 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit betreft veroordelingen voor andersoortige feiten en de veroordelingen zijn bovendien van langere tijd geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C.M.M. Oostdam, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2016.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.