Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
aangaanvan de huurovereenkomst nog geen vergunning was verleend. Uit de toelichting op hun stellingen blijkt dat zij daarbij ervan uitgaan dat de overeenkomst is gesloten, dat wil zeggen – zo begrijpt het hof – is aangegaan op 26 september 2014, de datum waarop zij de huurovereenkomst hebben ondertekend, en dat, nu vaststaat dat de vergunning niet eerder dan 7 oktober 2014 is verleend, derhalve bij het aangaan van de overeenkomst nog geen vergunning was verleend. Dit betoog faalt, omdat het berust op een onjuiste lezing van artikel 16 lid 12 Leegstandwet. Uit het daarin geformuleerde vereiste dat de huurovereenkomst bij geschrifte moet worden aangegaan, moet immers worden afgeleid dat de huurovereenkomst eerst tot stand kon komen na ondertekening ervan door beide partijen. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst eerst op 16 oktober 2014 heeft ondertekend, is daarmee gegeven dat de vergunning reeds ruim voordat de overeenkomst werd aangegaan, was verleend. Bij het aangaan van de huurovereenkomst was dus aan het vereiste dat een vergunning moest zijn verleend, voldaan.
grief 1faalt en dat
grief 2,
grief 3en
grief 4, die zelfstandige betekenis missen omdat zij afhankelijk zijn van het welslagen van de eerste grief, daarom evenmin kunnen slagen. Daarbij tekent het hof aan dat het één onderdeel uit de derde grief (memorie van grieven onder 21) hiervoor reeds (onder 3.4) heeft besproken. Voor een langere ontruimingstermijn bestaat dus geen aanleiding
grief 5slaagt.
grief 6en
grief 7moeten worden verworpen.