ECLI:NL:GHAMS:2016:4655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
200.193.389/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van hoger beroep zaken inzake eenzijdige renteverhoging door ING Bank N.V.

In deze zaak heeft ING Bank N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 20 april 2016 is gewezen. De bank, vertegenwoordigd door mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, heeft op 13 juni 2016 de dagvaarding ingediend. De zaak betreft een geschil over de eenzijdige verhoging van het opslagpercentage door de bank, waarbij de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat de bank niet bevoegd was om deze verhoging door te voeren. De bank heeft in het hoger beroep een incidentele conclusie ingediend waarin zij verzocht om voeging met een andere aanhangige zaak tussen de bank en een derde partij, aangeduid als [X]. De bank stelt dat beide zaken samenhangende juridische geschilpunten bevatten en dat het wenselijk is om deze gezamenlijk te behandelen voor de consistentie van de uitspraken.

De geïntimeerden, Blosh B.V. en andere vennootschappen, hebben zich verzet tegen de voeging en betoogd dat de zaken niet identiek zijn en dat voeging de procedure zou compliceren. Zij hebben aangevoerd dat de uitleg van de overeenkomst in beide zaken verschilt en dat de verschillende partijen en bewijsvoering een gezamenlijke behandeling niet rechtvaardigen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende samenhang is tussen de zaken om de voeging toe te staan. Het hof heeft vastgesteld dat de juridische geschilpunten en het feitencomplex in beide zaken overlappen, en dat de procesdoelmatigheid gediend is met een gezamenlijke behandeling. De incidentele vordering van de bank is toegewezen, en de zaak is verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een memorie van grieven door de bank. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.193.389/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/580018 / HA ZA 15-91
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 november 2016
inzake
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk te Amsterdam,
tegen

1.BLOSH B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
BLOSH FASHION GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
BLOSH PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4.
ROGRO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5.
MATANZAS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. L.M. Ravestijn te Amstelveen,
Appellante zal hierna – in navolging van de rechtbank – de bank genoemd worden. Geïntimeerden worden hierna Blosh c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De bank is bij dagvaarding van 13 juni 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam op 20 april 2016 (onder bovenvermeld zaaknummer) heeft gewezen tussen Blosh c.s. en de bank.
Bij incidentele conclusie van 19 juli 2016 heeft de bank op de voet van artikel 222 juncto artikel 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voeging gevorderd met de bij dit hof onder zaaknummer 200.193.541/01 aanhangige zaak tussen de bank en [X] (verder: [X] ).
Bij incidentele memorie van 30 augustus 2016 hebben Blosh c.s. geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1
De bank heeft voeging gevorderd op de grond dat de onderhavige zaak en de zaak tussen de bank en [X] beide het hoger beroep betreffen tegen veroordelingen van de bank tot terugbetaling van de bedragen die door de bank zijn geïnd ten gevolge van de eenzijdige verhoging van het opslagpercentage. Zowel in het vonnis van de rechtbank van 20 april 2016 in de onderhavige zaak als in het vonnis van dezelfde rechtbank van 9 maart 2016 in de zaak tussen de bank en [X] is geoordeeld dat de bank geen recht heeft de renteopslag op de financiering eenzijdig te wijzigen. Het is volgens de bank wenselijk de beide hoger beroepen gevoegd te behandelen uit oogpunt van proceseconomie en rechtseenheid. Voorts heeft de bank aangevoerd dat de zaken verknocht zijn nu deze voor dezelfde rechter aanhangig zijn, over hetzelfde onderwerp gaan en deels met dezelfde procespartijen gevoerd worden.
2.2
Blosh c.s. hebben gesteld dat de zaak niet geschikt is voor voeging en voeren daartoe aan dat het bij de uitleg van een overeenkomst, zoals eerder overwogen door de Hoge Raad in het Haviltex arrest, aankomt op alle feiten en omstandigheden van het geval. Weliswaar gaat het in de onderhavige zaken om hetzelfde juridische geschilpunt – of ING bevoegd was het opslagpercentage eenzijdig te verhogen – maar dit maakt nog niet dat het hier gaat om identieke zaken. De bank heeft onvoldoende onderbouwd dat dit wel het geval is, aldus Blosh c.s. Vast staat dat de beide procedures niet spelen tussen dezelfde partijen en dat Blosh c.s. en [X] niet gezamenlijk verweer voeren, hetgeen kan leiden tot twee procedures die niet hetzelfde onderwerp hebben en met een verschillende bewijslastverdeling. Voeging zal de zaak onnodig compliceren en mogelijk ook vertragen. Blosh c.s. concluderen de bank niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele vordering, dan wel die vordering ongegrond te verklaren of af te wijzen, met veroordeling van de bank in de kosten van het incident, en deze kostenveroordeling uit te spreken reeds in het incident.
2.3
De bank was in eerste aanleg beide keren gedaagde en in beide zaken is (onder meer) voor recht verklaard, kort gezegd, dat de bank niet bevoegd was het opslagpercentage eenzijdig te verhogen en is de bank veroordeeld tot terugbetaling van wat zij uit hoofde van die verhoging heeft geïnd. Aan de zaken waar het hier om gaat ligt voor een gedeelte hetzelfde feitencomplex ten grondslag en de juridische geschilpunten vertonen een dusdanige samenhang dat consistentie van de uitspraken in de beide appelzaken wenselijk is. Reeds hierom zijn het zaken die voldoen aan de eisen van artikel 222 Rv. Artikel 222 Rv stelt niet de eis dat het moet gaan om identieke zaken, noch wordt de eis gesteld dat het moet gaan om dezelfde partijen, zoals Blosh c.s. kennelijk menen. De zaken zullen ondanks de hierna uit te spreken voeging, worden behandeld en beoordeeld als aparte zaken, zodat de vrees van Blosh c.s. dat de verschillen in de beide zaken bij gevoegde behandeling onvoldoende aan bod zullen kunnen komen, niet gerechtvaardigd is. Zo nodig kunnen de thans te voegen zaken te zijner tijd weer worden gesplitst.
2.4
Aangezien ook de processuele doelmatigheid met voeging is gediend en als gevolg van de voeging geen (noemenswaardige) vertraging in de afdoening valt te vrezen, zal de incidentele vordering worden toegewezen. Een beslissing omtrent de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar na te noemen rolzitting worden verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van de bank.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
voegt de zaak met die onder zaaknummer 200.193.541/01 tussen de bank en [X] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2017 voor het nemen van een memorie van grieven door de bank;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.